West Coast jazz is een stijl die zich rond 1950 rondom Los Angeles en San Francisco ontwikkelde. Het was een gestroomlijnde stijl die omschreven kan worden als een mengvorm van bebop, cool jazz en Europees-klassieke muziekopvattingen. Het was niet zo vreemd dat juist aan de Westkust van de Verenigde Staten een eigen lokale stijl ontstond, want daar was ver voor de Tweede Wereldoorlog al een levendige muziekscene ontstaan, die in tegenstelling tot de stromingen in New York, altijd sterk lokaal is gebleven.
Halverwege de jaren ’40 ontstond er aan de Central Avenue in Los Angeles een nieuwe bloeiende jazzscene met muzikanten als Dexter Gordon, Wardell Gray, Teddy Edwards, Charles Mingus en Buddy Collette. Het was een antwoord op de oudere Kansas City jazz die weer meer geworteld was in de traditionele jazz zoals die aan het begin van de vorige eeuw is ontstaan in New Orleans. Er was dus sprake een nieuwe ontwikkeling ingezet door jonge jazzmusici, al werd daar buiten Los Angeles weinig van vernomen.
De stijl die zich in die jaren daarna aan de Central Avenue ontwikkelde was nauw verwant aan de ontwikkeling van de bebop in New York. Dat was niet zo heel gek, want Los Angeles had in de tijd na New York de meeste bebopmuzikanten binnen haar grenzen. Max Roach, Clifford Brown, Shelly Manne en Curtis Counce begonnen in die tijd in Los Angeles allemaal met bands die harder klonken dan tot dan toe in de jazz gebruikelijk was.
Dit was de opmaat naar wat uiteindelijk de West Coast jazz zou worden. Een stijl waarbij geraffineerde arrangementen met contrapunt (meerstemmigheid, waarbij iedere melodische stem binnen het geheel een zelfstandig bestaan leidt) of en andere klassiek-muzikale principes een belangrijke rol speelden. Bovendien kregen in de jazz weinig gebruikte instrumenten zoals de fluit, hobo en tuba ook een belangrijke plaats in de diverse formaties die zich op deze stijl gingen toeleggen. Een ander kenmerk van deze stijl is dat in de ritmesecties soms het gebruik van piano, gitaar of andere akkoordinstrumenten worden weggelaten om een meer open en vrijere sound te krijgen.
Deze manier van spelen is vooral bekend geworden door een opname van baritonsaxofonist Gerry Mulligan (foto) getiteld ‘The Original Quartet with Chet Baker’. De sound van de West Coast kan gezien worden als een reactie op de hectische en complexe bebop. Het is zelfs heel kort, van 1956 tot 1957, een ware rage geweest. Daarna sloeg de hard bop, het vervolg op de bebop met een grote invloed van traditionele muziekvormen als blues en gospel, uit het oosten van de VS onverbiddelijk toe en raakte de West Coast jazz op de achtergrond.
Toch moet de invloed van de West Coast jazz als opstap naar de moderne jazz niet onderschat worden. Het waren immers topmusici die zich met deze stijl bezighielden zoals de trompettisten Shorty Rogers, Jack Sheldon, Conte en Pete Candoli, de trombonisten Bob Brookmeyer, Bob Enevoldsen en Frank Rosolino, tubaspeler Gene Englund, de saxofonisten Gerb Geller, Art Pepper en Buddy Shank, Bill Perkins en Zoot Sims, maar ook bassisten als Buddy Clark en Ralph Pena en drummers als Chico Hamilton en Shelly Manne en nog veel meer. Allemaal doorgewinterde muzikanten die het de kneepjes van het vak hadden geleerd in big bands en die zich daarna als veelgevraagde studiomuzikant aan de Westkust hadden gevestigd.
Er waren jazzcritici die neerkeken op deze ontwikkeling omdat zij stelden dat vooral blanke musici zich met deze nieuwe stijl bezighielden. Dat had voor een deel met die studiomuzikantenachtergrond te maken, want voor studiowerk moest je alles de eerste keer direct goed spelen, dus moest je muziek kunnen lezen en fraseren en intoneren. Dat was geen kwestie van talent, maar vooral van training en routine. De suggestie was dat zwarte musici daar minder in getraind waren. Als je nu terugkijkt blijkt dat een door de critici verzonnen controverse te zijn geweest, want er was ook een aanzienlijk aantal Afro-Amerikaanse musici die deze stijl omarmden zoals bijvoorbeeld Curtis Counce (bas), Chico Hamilton (drums), Dexter Gordon (saxofoon), Teddy Edwards (saxofoon), Buddy Collette (fluit/saxofoon/klarinet) en Hampton Hawes (piano).
West Coast jazz werd in die tijd in vergelijking met de bebop bestempeld als licht verteerbare muziek met een soms wat vrijblijvend karakter. Het werd gezien als ‘blanke, ingetogen muziek’. En dat was toch vooral een miskenning van de zwarte musici die zich ook met deze aangename en toegankelijke vorm van jazz bezighielden. Het grootste voorbeeld van die miskenning is de tenorsaxofonist Dexter Gordon. Die raakte onder andere vanwege het blanke stempel zelfs werkloos. Tenorist Teddy Edwards, die hetzelfde overkwam, zei daarover later in een interview dat niemand door dat stempel in zijn warmbloedige en robuuste spel geïnteresseerd was. “De jazz uit New York was ‘heavy’ en zwart en de jazz uit het Westen ‘light’ en blank. Daardoor was er plotseling geen werk meer voor zwarte musici aan de West Coast zoals Dexter Gordon en ik.” Zo sloop er toch weer een vorm van racisme en discriminatie in de jazz. Muziek verbroedert vaak, maar helaas niet altijd.