Nu corona ons nog langer met beperkende maatregelen opzadelt, pakken we de draad van de serie over de jazzgeschiedenis weer op. We zijn inmiddels beland in de jaren ’60. Maatschappelijk gezien roerige jaren waarin de jeugd zich afzette tegen de oudere generatie. De tijd van de wederopbouw was voorbij. Jongeren verlangden naar meer vrijheid. Feminisme, de seksuele revolutie, de zoektocht naar meer gelijkheid en het recht op meer inspraak, het begon allemaal in die periode. En de jazz ging daarin mee. De free jazz is onverbrekelijk verbonden met de sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen van die jaren. Er werd afstand genomen van traditionele principes.
Free jazz is een avantgardistische muziekstijl waarbij bewust werd afgeweken van de in die jaren gangbare muzikale gewoontes zoals vaste akkoordopvolgingen, tonale harmonie, gelijkblijvende tempi, een vast metrum of een gestileerde toon op een instrument. Free jazz komt hard en soms agressief over en er wordt gebruik gemaakt van sterke dissonanten, grote verschillen in toonhoogten en zeer hoge registers (altissimo). De stijl wordt gezien als het minst toegankelijk in de jazzfamilie en wordt zowel binnen als buiten de jazz vaak denigrerend ‘piepknor muziek’ genoemd.
Toch is deze ontwikkeling naar vrijere spelopvattingen minstens zo belangrijk geweest als de vernieuwing van de jazz in de jaren ’40. En de eerste stap daartoe, het uit het toen gangbare keurslijf van het strikt harmonisch improviseren stappen, werd aan het eind van de jaren ’50 al ingezet door trompettist Miles Davis. Die nam toen met zijn sextet langspeelplaten als Milestones en Kind of Blue op waarbij toonreeksen (modi) de uitgangspunten (modale improvisatie) waren in plaats van gecomponeerde melodieën en vaste thema’s.
De naam free jazz bestond in deze experimentele fase nog niet. Het experiment had nog geen naam totdat begin jaren ‘60 de saxofonist Ornette Coleman (foto) van westkust naar New York verhuisde en een contract ondertekende bij Atlantic Records. Die maatschappij gaf hem de ruimte om de platen The Shape of Jazz to Come en Change of the Century uit te brengen. Lp’s met behoorlijke experimentele, maar nog steeds naamloze muziek. Die naam kwam pas bij zijn derde experimentele werk die Free Jazz: A Collective Improvisation heette. Het was toen voor het eerst dat de nieuwe stijl een naam kreeg. Free jazz was geboren.
Hoewel de stijl, zeker toen en nu eigenlijk ook nog wel, in gevestigde jazzkringen hevig bekritiseerd werd en wordt, bestaat de hij nog steeds. Het zijn uiteindelijk toch grote namen naast de eerdergenoemde Coleman en uiteraard de eeuwige vernieuwer Mils Davis die deze stijl uiteindelijk omarmd hebben. Bijvoorbeeld de saxofonisten Frank Wright, John Coltrane en Albert Ayler, de pianisten Cecil Taylor, Paul Bley en zijn toenmalige echtgenote Carla Bley en de drummers Milford Graves en Sunny Murray. In ons eigen land zijn drummers als Pierre Courbois en Han Bennink en pianist en componist Misha Mengelberg (1935-2017) exponenten van de free jazz. Mengelbergs in 1976 met Bennink en saxofonist Willem Breuker opgerichte Instant Composers Pool is nog altijd het toonbeeld van de ultieme free jazz: volledig geïmproviseerde, ter plekke bedachte muziek.
Parallel aan de ontwikkeling van de free jazz was er zeker in Amerika, maar ook in ons land (zie de oprichting van D66) sprake van een groeiende politieke bewustwording. Dat resulteerde in 1965 in New York tot de oprichting van The Jazz Composers’ Guild door de zwarte trompettist en componist Bill Dixon, het eerste beroepsgenootschap (gilde) voor blanke en zwarte musici. Leden van het eerste uur waren onder meer tenorsaxofonist Jon Winter, pianist Burton Greene, orkestleider en componist Sun Ra, trombonist Roswell Rudd, pianist Paul Bley, trompettist Mike Mantler, pianiste en componiste Carla Bley, altsaxofonist John Tchicai en tenorist Archie Sepp.
Doel van deze organisatie was om in allerlei opzichten een vuist te maken voor de nieuwe muziek, er speelmogelijkheden voor te creëren en om zaken te doen zonder tussenkomst van managers en boekingsagenten. Door interne conflicten was het gilde echter geen lang leven beschoren. Wel is er weer een nieuwe organisatie uit ontstaan: The Jazz Composers’ Orchestra Association. Deze nieuwe club had de volgende doelstellingen: het runnen van een groot ensemble, het geven van opdrachten aan componisten, het aanboren van nieuwe publieksgroepen en het in eigen beheer uitbrengen van grammofoonplaten. Dat resulteerde in 1968 in het uitbrengen van een aantal lp’s waarop onder meer Don Cherry (cornet), Gato Barbieri (tenorsax), Steve Lacy (sopraansax), Lew Tabackin (tenorsax), Randy Brecker (bugel), Carla Bley (piano), Ron Carter, Eddie Gomez, Charlie Haden, Steve Swallow en Reggie Workman (bas), Jimmy Knepper (trombone), Howard Johnson (tuba), Larry Coyell (gitaar) en Cecil Taylor (piano) te horen zijn. De muzikale leiding was in handen van trompettist Mike Mantler.
In 1965 ontstond in Chicago The Association for te Advancement of Creative Musicians. Het doel van oprichter en pianist Muhal Richard Abrams was aandacht en speelgelegenheid te krijgen voor jonge, experimenterende musici en hun composities. Tevens was het een doel om onafhankelijk te blijven van de commercie en om geen muzikale concessies te doen. Daarom werden veel zaken, zoals het geven van concerten, in eigen beheer gedaan. Het zijn allemaal voorbeelden die aangeven dat zeker in die jaren muzikale ontwikkelingen binnen de jazz parallel liepen aan de sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen, de toenemende politieke bewustwording en de groeiende drang naar meer vrijheid. Binnen de context van die ontwikkelingen kan de free jazz zeker gezien worden als een belangrijk muzikaal ijkpunt.