
Benny Goodman omarmde jazz en klassiek
De klarinet is meestal niet het eerste instrument waaraan men denkt bij jazz. Toch is het van oudsher al een veel gebruikt jazzinstrument. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de vooraanstaande positie die het instrument heeft in de aan jazz verwante klezmer– en zigeunermuziek.
Muziekstijlen waarbij, net als in de jazz, veelvuldig geïmproviseerd wordt.
Veel jazzmuzikanten spelen naast een instrument als saxofoon of trompet dan ook klarinet als tweede of derde instrument. Grote namen die dat deden waren onder andere Lester Young, Sydney Bechet en Eric Dolphy. Maar de grootste klarinettist uit de jazzgeschiedenis is nog altijd Benny Goodman die ook het klassieke repertoire voor dit instrument tot in de puntjes beheerste.
Benjamin David Goodman
Benny Goodman, geboren op 30 mei 1909 als Benjamin David Goodman in een arm Russisch-Joods immigranten gezin in Chicago, leert al jong klarinet spelen in een jeugdorkest. Chicago is in die tijd, de beginjaren van de twintigste eeuw oftewel ‘The Roaring Twenties’ een vooraanstaande muziekstad met een eigen jazzstijl.
Deze Chicago-jazz laat zich het beste omschrijven als een blanke stijl met een strakker geordend kader dan de oorspronkelijke, vrijere jazz uit New Orleans. In die Chicago-stijl is de muziek van Goodman geworteld. Dat is natuurlijk niet zo verwonderlijk, want dat maakt hij van zeer nabij mee en probeert hij als jong ventje ook na te spelen. En dat werpt uiteindelijk zijn vruchten af.
In 1926 debuteert hij als klarinettist in de band van Ben Pollock. In dat jaar maakt hij met die band ook zijn eerste plaatopname.
Daarnaast speelt hij in allerlei bezettingen met generatiegenoten als de trompettisten Red Nicols en Jimmy McParkland, de kornettist Bix Beiderbecke, altsaxofonist Jimmy Dorsey, pianist Art Hodes, gitarist Eddy Lang, vibrafonist Red Norvo en tenorsaxofonist Bud Freeman.
In die periode leert hij veel, speelt veel en ontwikkelt zich stormachtig. Het gaat zo goed dat hij in 1934 besluit zijn eigen orkest op te richten. Dat wordt een groot succes. Zijn populariteit als ambitieus leider van een gestroomlijnde bigband, waarin hij zelf geregeld virtuoos soleert op de klarinet, stijgt in de jaren ‘30 en ’40 naar ongekende hoogte.
Dat succes is mede te danken aan de uitmuntende arrangeurs waarmee hij zich omringt als Fletcher Henderson, Eddy Durham, Benny Carter, Jimmy Mundi en Eddie Sauer.
De Muziek van Benny Goodman
Het repertoire bestaat vooral uit dansbare jazz en sweet music. Grote Goodman-hits uit die periode zijn Air Mail Special, Flying Home, One o’Clock Jump, Sing Sing Sing, Stompin’ at The Savoy, Jersey Bounce en zijn bekende tune Let’s Dance. In zijn band spelen uitstekende solisten zoals de trompettisten Bunny Berigan, Ziggy Elman en Harry James. Ook drummer Gene Kruppa speelt lang bij zijn band, Jess Stacy is zijn vaste pianist.
Verder haalt hij zangeressen als Martha Tilton, Helen Forrest, Helen Ward, Peggy Lee en Billy Holiday regelmatig naar zijn orkest. Ook weet hij zichzelf als solist met veel speelvreugde te presenteren en dat levert hem de status van idool op met als bijbehorende titel ‘The King of Swing’.
Maar jazz is niet de enige muziek voor Goodman.
Klassieke Scholing
Ook de klassieke muziek heeft zijn interesse. Zo heeft hij eind jaren ’30 al een opname gemaakt van Mozarts Klarinetkwintet. Na de Tweede Wereldoorlog gaat hij zich naast de jazz nog meer toeleggen op de klassieke muziek.
Hij begint in die periode zelfs een klarinetstudie bij Reginald Clifford Kell om een hele nieuwe techniek aan te leren om die klassieke muziek op de juiste wijze te kunnen spelen.
Daarna speelt hij vooral werken van voornamelijk 20e-eeuwse componisten als Igor Stravinsky, Leonard Bernstein en Morton Gould. De beroemde Hongaarse componist Béla Bartók schrijft zelfs speciaal voor hem het stuk ‘Contrasts’, een virtuoos driedelig werk voor klarinet, viool en piano.
In 1950 speelt hij de wereldpremière van het aan hem opgedragen klarinetconcert van de Duitse componist Paul Hindemith. Ook speelt hij de wereldpremière van het tweede klarinetconcert van Malcom Arnold en is hij als klassiek klarinettist te horen en te zien in Nederland. In de jaren ’60 treedt hij als solist op bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest onder leiding van Franz Paul Decker tijdens een uitvoering van Mozarts klarinetconcert.
Hij blijft de jazz echter ook trouw.
Film en Tournee
Zo neemt hij in 1955 met een speciaal samengestelde bigband de muziek op voor een film over zijn leven, ‘The Benny Goodman Story’. Goodman wordt in die film gespeeld door de acteur Steve Allen. Daarnaast maakt hij om de paar jaar een aantal lange bigband tournee’s over de wereld en geeft hij losse concerten in kleine bezettingen.
Dat is prima te combineren met zijn solistisch werk bij gerenommeerde symfonieorkesten en het vastleggen van kamermuziek op de plaat. In 1982 treedt hij voor de laatste keer op in Nederland tijdens het North Sea Jazz Festival in Den Haag met een gelegenheidsband met onder meer tenorsaxofonist Scott Hamilton, trompettist Warren Vaché en drummer Mel Lewis in de gelederen.
Benny Goodman is op 13 juni 1986 op 77-jarige leeftijd in New York overleden.
Bij de Haagse uitgeverij Van Maaskant Haun verscheen in 2020 “Jongen met Trompet”, de vertaling van Dorothy Baker’s “Young Man with a Horn”. De roman is gebaseerd op het -korte en tragische- leven van de legendarische kornettist Bix Beiderbecke (1903 – 1931). Beiderbecke wordt gezien als een belangrijke schakel tussen de New Orleans-stijl en de latere stromingen in de traditionele jazz. We volgen in de roman de hoofdpersoon Rick Martin, waarbij de turbulente levensloop van Beiderbecke nauwsluitend wordt weergegeven. “Young Man with a Horn” verscheen in 1938 en wordt algemeen beschouwd als de eerste jazzroman en waarin de in die tijd als grensoverschrijdend ervaren vriendschappen tussen zwarte en witte musici voor de nodige ophef heeft gezorgd
Naast de in de vorige aflevering besproken Don Byas waren er meer Amerikaanse jazzmusici die in de jaren zestig van de vorige eeuw de Verenigde Staten verruilden voor Europa. Eén van hen was de tenorsaxofonist Ben Webster die afwisselend in Amsterdam en Kopenhagen verbleef. Hij stond bekend als een grillige man met een moeilijke, maar kwetsbare persoonlijkheid. Maar als muzikant was hij van uitzonderlijk grote klasse met een uitmuntende beheersing van zijn instrument.
De wieg van Benjamin Francis Webster (27 maart 1909) stond in Kansas City (Missouri). Daar leert hij al jong piano en viool spelen. Pas daarna komt de saxofoon in zijn leven. Het is saxofonist en arrangeur Budd Johnson die hem de fijne kneepjes van het instrument bijbrengt en hij raakt verknocht aan het instrument. Hij laat de piano en de viool voor wat het is en sluit zich als saxofonist aan bij de Young Familie Band die op dat moment ook nog de talentvolle saxofonist Lester Young in de gelederen heeft. Het is de opmaat van een lange en rijke carrière voor Webster.
Al snel worden zijn bijzondere kwaliteiten herkend. In de jaren ’20 en ’30 ontwikkelt hij zich verder door in veel orkesten te spelen. Zo speelt hij in de orkesten van Andy Kirk, Fletcher Henderson, Benny Carter, Willie Bryant, Cab Calloway en in de band van Teddy Wilson. Hij ontwikkelt in die periode een eigen geluid. Zijn stijl is bijtend met harde, brutale uithalen in de snelle stukken, maar in de langzame stukken, die zijn grote specialiteit gaan worden, is zijn geluid teder, warm en ontwapenend lyrisch.
Die eigen, herkenbare stijl leidt ertoe dat hij in 1940 als eerste tenorsolist wordt toegevoegd aan het orkest van Duke Ellington. In de drie jaar die daarop volgen speelt hij als solist mee op vele bekende albums uit die periode zoals Cotton Tail en All Too Soon. Maar ook dan speelt zijn moeilijke persoonlijkheid hem parten. Zo verlaat hij de band van Ellington na drie jaar met ruzie, maar niet nadat hij een pak van de orkestleider aan stukken heeft geknipt. Hierna speelt hij in New York met eigen formaties en als lid van diverse bands met onder andere Raymond Scot, John Kirby en Sid Catlett. Soms neemt hij periodes van rust en trekt hij zich terug in het huis van zijn moeder in Californië.
In 1948 keert hij voor één seizoen terug bij Ellington en in 1953 maakt hij deel uit van de band van Count Basie. Daarna is hij jarenlang lid van Jazz at the Philharmonic, de sterrenformatie van impresario Norman Granz. Maar echt naar zijn zin heeft hij het niet meer in zijn geboorteland. Enerzijds een gevolg van de slechte werkomstandigheden voor met name zwarte jazzmusici, maar ook door een soort van minderwaardigheidscomplex waar hij last van heeft. Hij heeft het idee dat hij minder gewaardeerd wordt en ook minder kan dan generatiegenoten als Coleman Hawkins. Dus besluit hij in 1964 met een aantal Amerikaanse jazzmusici mee te gaan op een tournee naar Kopenhagen, destijds de hotspot van de jazz in Europa. In Kopenhagen speelt hij vaak met onder andere pianist Kenny Drew en bassist Niels Henning Orsted Pedersen.
In 1966 komt hij in Amsterdam terecht waar hij tot 1970 zal blijven. Hij speelt veel met de eveneens in Amsterdam wonende Don Byas, begeleid door Nederlandse ritmesecties. Ook speelt hij vaak samen met pianist Cees Slinger. Door zijn gecompliceerde karakter is Webster volgens Slinger geen gemakkelijke man om mee samen te werken, maar als je eenmaal zijn vertrouwen hebt gewonnen kun je een sterke band met hem opbouwen. Bovendien maakt zijn overmatig drankgebruik het er allemaal niet gemakkelijker op. Toch heeft hij gedurende zijn muzikale leven met alle groten in de jazz samengespeeld en is hij van invloed geweest op veel grote saxofonisten. Hij wordt niet voor niets samen met Coleman Hawkins en Lester Young beschouwd als één van de drie belangrijkste swingtenoren in de jazz.
Na 1970 is hij weer naar Kopenhagen gegaan en de jaren daarna is hij blijven pendelen tussen de Deense en de Nederlandse hoofdstad. De laatste periode van zijn leven bracht hij in Amsterdam door. Zijn laatste optreden was in het Leidse jazzcafé ‘De Twee Spieghels’ samen met pianist Irv Rochlin, bassist Henk Haverhoek en drummer Peter Ypma. Hij is op 20 september 1973 in een Amsterdams ziekenhuis aan een hersentrombose overleden. Vervolgens is hij in zijn andere thuishaven Kopenhagen begraven. Cineast Johan van der Keuken heeft in 1967 opdracht van de VPRO een 32 minuten durende film over hem gemaakt met als titel ‘Big Ben’. In 2000 is zijn door Jeroen Valk geschreven biografie verschenen, getiteld ‘Ben Webster, His Life and Music.
De fenomenale tenorsaxofonist Don Byas woonde jarenlang in Nederland en speelde in die periode mee tijdens vele platenopnamen van Europese en Amerikaanse jazzmusici. Ook toerde hij met vele van hen door Europa. Daarnaast nam hij hier in Nederland deel aan jamsessies en gaf zelf enkele concerten. Tot een volwaardig eigen Nederlands album kwam het echter nooit. Tot het Nederlands Jazz Archief Vara-opnames ontdekte van zo’n concert dat hij op 4 juli 1964 gaf in het Rembrandttheater in Haarlem.
Don Byas wordt op 21 oktober 1912 geboren in Muskogee (Oklahoma) als Carlos Wesley Byas. Hij groeit op in een muzikale familie. Zijn moeder speelt piano en zijn vader klarinet. Al jong begint hij zelf met vioolspelen en dan vooral klassieke muziek. Maar al snel stapt hij over op de klarinet en zet zijn eerste stappen richting de jazz. Saxofonist Benny Carter was in die beginjaren zijn grote idool en het is dan ook niet raar dat hij de klarinet uiteindelijk weer inruilt voor de saxofoon.
Als 17-jarige treedt hij veel op bij plaatselijke bands en tijdens zijn studiejaren op het college formeert hij al zijn eigen groep met de welluidende naam Don Carlos & The Collegiate Ramblers. Hij maakt zo veel vlieguren en gaat zijn instrument steeds beter beheersen. Hij speelt dan vooral op de altsax. Pas later, zo rond 1932, stapt hij onder invloed van Coleman Hawkins, over op de tenorsax. Dat wordt uiteindelijk het instrument waarop hij furore maakt. Trouw aan zijn leermeesters (Coleman Hawkins en Ben Webster) ontwikkelt hij een eigen stijl die de zeldzame combinatie vertoont van een felle betoogtrant van de swingschool zoals door Hawkins en Webster wordt beoefend en het behendig omgaan met de in die jaren opkomende bebopstijl.
Zijn geluid is avontuurlijk, altijd verrassend, maar tegelijkertijd ook heel herkenbaar. Die herkenbaarheid komt mede door het hese, typische Byasgeluid in het middenregister. Hij gaat na zijn overstap op de tenorsax bij diverse bands in Californië aan de slag en maakt vandaar de stap naar de bloeiende jazzscene in New York. Daar speelt hij met grootheden als Don Redman, Lucky Milinder, Andy Kirk en Benny Carter. En hij valt op met zijn eigen geluid. Dat leidt ertoe dat hij van 1941 tot 1943 de vervanger wordt van niemand minder dan Lester Young in de saxsectie van de Count Basie Band.
In die periode gaat hij zich ook meer toeleggen op het verder moderniseren van zijn stijl tijdens bebopsessies in de beroemde club Minto’s Playhouse in Harlem. Hier speelt hij met onder meer trompettist Dizzy Gillespie, pianist Thelonius Monk en drummer Kenny Clarke. Kort na de Tweede Wereldoorlog gaat hij met de Don Redman Band naar Parijs. De band gaat na een aantal concerten in Frankrijk, Denemarken, België en Zwitserland weer terug naar de VS, maar Byas blijft in de Franse hoofdstad. Hij is één van de eerste Amerikaanse jazzmusici die Europa verkiest boven de hectische en vaak onstabiele jazzscene in New York. Ook in Europa is werk genoeg en in 1950 voegt hij zich bij het orkest van Duke Ellington voor diens Europese tournee. Daarna speelt hij veel vaker mee tijdens concerten van Amerikaanse collega’s als die Europa aandoen en is ook te horen op veel plaatopnamen die op het Europese vaste land worden gemaakt. Hij woont in de periode afwisselend in Parijs en Saint- Tropez.
Het is echter de liefde die hem naar Nederland brengt. Hij trouwt met een Nederlandse vrouw en vestigt zich met haar in Amsterdam. Daar leidt hij een rustig en relaxt leven. Hij speelt vaak als gast mee bij Amerikaanse collega’s die hier op tournee zijn, is betrokken bij veel plaatopnamen, doet veel studiowerk en treedt in rustige tijden op als gastsolist in de Amsterdamse jazzclub Sheherazade. En hij heeft een favoriete visstek waar hij geregeld op de brommer naartoe gaat. In 1970 keert hij nog één keer terug naar zijn geboorteland waar hij als gastsolist speelt op het New Port Jazzfestival . In 1971 gaat hij nog een keer met de band van drummer Art Blakey op tournee naar Japan. Maar Amsterdam blijft zijn thuisbasis, waar hij op 24 augustus 1972 op 59-jarige leeftijd aan longkanker komt te overlijden.
Don Byas heeft dus ruim zeventien jaar in Nederland gewoond en gespeeld, maar van die periode was tot voor kort geen volwaardig album terug te vinden. Dat terwijl hij toch in die jaren in allerlei bezettingen en met vele Nederlandse jazzmusici heeft opgetreden. Aan die omissie in de geschiedenis van de Nederlandse jazz is in november vorig jaar een einde gekomen. Het Nederlands Jazz Archief ontdekte Vara-opnamen van een nachtconcert op 4 juli 1964 in het Rembrandttheater in Haarlem. Hij werd daar begeleid door Ruud (bas) en Pim (piano) Jacobs en drummer John Engels. Dat concert is alsnog op de plaat uitgekomen onder de titel ‘Groovin High’. Met een album van deze swingende en spetterende live-sessie is een gat in de Nederlandse jazzgeschiedenis gedicht. Het laat horen wat een fenomenale tenorsaxofonist Don Byas was, maar ook wat een geweldige jazzmusici we in Nederland hadden die de grote Amerikaanse jazzmusici van die tijd prima partij konden geven. De cd is te bestellen bij het Nederlands Jazz Archief.
De Tour de France is weer in volle hevigheid losgebarsten en Frankrijk als één van de meest populaire vakantielanden weer toegankelijk voor Nederlandse vakantiegangers. Qua muziek kennen we Frankrijk natuurlijk vooral van het Franse chanson, maar het land van de wijnen en de kazen kent ook een rijke jazzgeschiedenis. Toen de jazz ruim honderd jaar geleden overwaaide van de Verenigde Staten naar Europa was Frankrijk het eerste land waar het binnenkwam en direct omarmd werd.
Jazz is al sinds de jaren’20 van de vorige eeuw populair in Frankrijk. Zo belandde de saxofonist en klarinettist Sidney Bechet al in 1920 in Frankrijk met de Louis Mitchell’s Jazz Kings (foto), de band van de in Philadelphia geboren drummer, zanger en bandleider Louis A. Mitchell. Bechet keerde, min of meer gedwongen door een vermeende betrokkenheid bij een schietincident, terug naar Amerika, maar zou later weer terugkomen naar Frankrijk en er uiteindelijk carrière maken.
In 1920 speelde Bechet met de band van Louis Mitchell in het Apollotheater in Parijs. De muziek van de band sloeg aan en de Parijzenaren waren dol op de drumsolo’s van Mitchell. Hij besloot om niet met Bechet mee terug te gaan naar New York, maar voorlopig in Parijs te blijven. Zijn muziek werd zo populair dat hij met zijn band al snel werd ingelijfd als het huisorkest van het Casino in Parijs. Dat zouden zij vijf jaar blijven. Daarna viel het orkest uit elkaar, maar Mitchell besloot toch in Frankrijk te blijven. Hij trad op als gastsolist bij diverse groepen, maar werd ook uitbater van restaurants en nachtclubs. Na de Tweede Wereldoorlog keerde hij pas terug naar zijn vaderland. Daar trad hij nog sporadisch op. Mitchell is in 1957 in Washington overleden, maar de jazz die hij naar Frankrijk heeft gebracht is een uitstekende voedingsbodem gebleken voor de ontwikkeling van deze toen nog gloednieuwe muziek in Europa.
Dat de jazz vrij snel vaste voet aan de grond kreeg in Frankrijk had ook te maken met een aantal Amerikanen die na de Eerste Wereldoorlog in met name Parijs waren blijven hangen. Zij kenden de jazz al en zijn in de Franse hoofdstad begonnen met het opbouwen van een jazzscene. In het van rassendiscriminatie doordrenkte Amerika was de jazz in die beginperiode vooral de muziek van zwarte musici. In Frankrijk speelde die vorm van rassendiscriminatie veel minder waardoor de jazz zich veel makkelijker kon vermengen met de in Frankrijk gangbare muziekstijlen. Hierdoor kreeg de jazz in Frankrijk een heel nieuwe, eigen dimensie. Natuurlijk hadden jazzorkesten uit de VS al eerder Europese steden aangedaan. Mitchell had met zijn orkest, voordat hij in Parijs neerstreek, al gespeeld in onder andere Londen en Brussel. En ook daar sloeg de muziek aan. Musici uit die landen ging het naspelen, waardoor dat Amerikaanse jazz bleef. Het verschil is dat het in Frankrijk een mix van muziekstijlen werd, waardoor Frankrijk de bakermat van de Europese jazz geworden is.
Een belangrijke invloed op die ontwikkeling heeft de beguine gehad. Dit muziekgenre is in de 19de eeuw ontstaan op het Caraïbische eiland Martinique, een Frans overzees gebiedsdeel. Het is een combinatie van de traditionele eilandmuziek bélè met de polka en ontwikkelt door de zwarte inwoners van de hoofdstad Saint-Pierre. Op het eiland kreeg de muziek niet echt vaste grond onder de voeten. Veel musici weken daarom uit naar het moederland Frankrijk, waar het al snel wel populair werd. Dat kwam mede door de koloniale tentoonstelling van 1931 in Parijs waarin de muziek veel aandacht kreeg. Als je nu kijkt naar de oorsprong van beguine en luistert naar die muziek dan is het duidelijk dat er verwantschap is met de jazz zoals die in New Orleans is ontstaan. Deze twee muzieksoorten kwamen elkaar tegen in Parijs en zijn samen verder gegaan. Het is vanuit deze stroming dat in 1934 het Quintette Hot Club de France is ontstaan. Deze door gitarist Django Reinhardt en violist Stéphane Grappelli opgerichte groep zou tot 1948 blijven bestaan en uitgroeien tot één van de belangrijkste groepen in de Europese jazzgeschiedenis.
Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef Frankrijk een belangrijke pleisterplaats voor de jazz. De club La Caveau de la Huchette in de Parijse wijk Quartier Latin groeide uit tot een belangrijke plek voor Amerikaanse en Franse jazzmusici. Veel Amerikaanse musici van de al eerdergenoemde Sidney Bechet tot andere grootheden als Archie Shepp, Lionel Hampton, Count Basie en Art Blakey verbleven langere tijd in Frankrijk en speelden vaak in die club. Dat deden zij dan met invloedrijke Franse jazzmusici zoals saxofonist Claude Luter en pianist Claude Bolling. En nog altijd is Frankrijk een belangrijke bakermat voor de Europese jazz. In de grote Franse steden zijn nog altijd vele jazzclubs te vinden en staat het land zomers bol van de toonaangevende jazzfestivals.
Na de kleine, handzame mondharmonica die in de vorige aflevering centraal stond, gaat het dit keer over een groter, onhandiger en lomper instrument: het hammondorgel. Een instrument dat in vergelijking met vele andere instrumenten nog niet eens zo heel oud is, maar dat met zijn specifieke snelle, ijle, vliegende geluid in vele muziekstijlen, en dus ook in de jazz, vooral als solo-instrument een vaste plaats heeft verworven.
Het variabele geluid van het hammondorgel is in nagenoeg alle muziekstijlen te gebruiken. In de blues kun je het instrument laten ‘huilen’, in de soul zorgt het voor het meeslepende, ritmische geluid, in de rock en de pop kun je er geweldig op ‘scheuren’ en in jazz en funk leent het instrument zich voor snelle, opzwepende en soms onnavolgbare solo’s waarbij vaak de strijd wordt aangegaan met andere instrumenten. Maar zo is het allemaal niet begonnen. Het hammondorgel is een elektrisch orgel, ontworpen en gebouwd door de Amerikaanse ingenieur Laurens Hammond. Het instrument was een compleet nieuwe uitvinding waar hij op 24 april 1934 octrooi op kreeg en dus zijn naam aan kon verbinden.
Hij had het instrument bedacht als goedkoop alternatief voor de grote en dure pijporgels in de kerken. In eerste instantie waren het dan ook vooral kerken die het instrument kochten. Maar via de gospel en de blues bleek al snel dat het hammondorgel meer in zijn mars had dan alleen maar het begeleiden van psalmen. In tegenstelling tot het geluid van het pijporgel kon je met dit instrument bijvoorbeeld behoorlijk swingen. Zo kwam het dat men vrij snel na de introductie het hammondorgel ook buiten de kerk kon horen. Het deed zijn intrede in de jazz, de rhythm-and-blues en de soul.
De werking van het hammondorgel is een vrij technisch verhaal, maar het is gebaseerd op golfvormen die worden gemaakt door elektrisch-mechanische tandwielen. Het hart van het orgel is een elektromotor die op een constante snelheid draait. Aan die motor zit een as met tandwielen (toonwielen) met allemaal verschillende hoeveelheden tanden. Bij die tandwielen zitten opneemspoeltjes die zorgen voor de toonopwekking. Hoe meer vertandingen per tijdseenheid het spoeltje passeren des te hoger is de frequentie ofwel de toon. Zo heb je dus twee vertandingen voor de laagste toon tot 192 voor de hoogste. Het vandaag de dag vooral gebruikte hammondorgel B3 heeft bijvoorbeeld maximaal 91 toontandwielen.
Bovendien heeft een hammondorgel schuiven om golfvormen in variërende mate te mengen om de klankleur in te stellen. Verder is het de elektromechanische vibrato die zorgt voor een scherpe aanzet van de toon; een belangrijke eigenschap die zorgt voor het zo herkenbare hammondorgelgeluid. Dat geluid wordt veelal voorgebracht door de door Donald Leslie bedachte Lesliebox. In deze grote geluidskast draait een trommel met een gleuf erin die geluid verspreidt via de in de trommel geplaatste luidspreker. Dit veroorzaakt het ruimtelijke, vliegende effect van het geluid. Dat komt door het zogenaamde dopplereffect (het snelheidsverschil tussen de zender en de ontvanger van het geluid).
Het hammondorgel is vrij snel na zijn kerkperiode ook in de jazz terecht gekomen. Maar een echt prominente rol in de jazz is het instrument pas gaan spelen in 1955. Dat kwam door Jimmy Smith (foto). In dat jaar introduceerde orgelbouwer Hammond zijn B3-variant. Met dit instrument ontwikkelde hij met zijn orgeltrio een heel nieuw geluid. Het was op blues georiënteerde, swingende, funky muziek. Het was voor die tijd een nieuwe, zelfs revolutionaire sound die aansloeg bij het publiek. Het Hammondorgel, en dan vooral model B3, had zijn plek in de jazz en blues definitief verworven.
James Oscar Smith werd in 1928 in de buurt van Philadelphia geboren. Zijn vader zong en danste in clubs en nam zijn zoon vanaf zijn zesde mee het podium op. Intussen leerde hij zichzelf stride piano, een jazzpianostijl die is ontwikkeld door ragtime-spelers, spelen. Hij kreeg daarbij af en toe aanwijzingen van Bud Powell die in de buurt woonde. Als vijftienjarige kwam hij bij de marine terecht, maar in 1948 zwaaide hij af en ging terug naar school om bas te studeren. Intussen speelde hij in diverse bandjes.
Begin jaren vijftig kwam hij terecht bij de rhythm-and-bluesband Don Gardners Sonotones. Daar hoorde hij op een gegeven moment Wild Bill Davis het hammondorgel bespelen. Het instrument en het geluid ervan pakte hem en in 1953 had hij zijn eerste B3. Terwijl hij ’s nachts piano speelde voor zijn brood, was hij overdag aan het oefenen op het orgel. Zo ontwikkelde hij binnen drie maanden een heel eigen en unieke manier van spelen. Zijn techniek is in de basis terug te voeren naar de gospelmuziek. De handpalm gaat daarbij in snelle bewegingen over toetsenbord, terwijl zijn voeten een grillig patroon op de pedalen maken om de hele baslijn te spelen. Zo was het hammondorgel nog niet eerder bespeeld, maar is het een techniek geworden die iedere hammondorgelbespeler vandaag de dag beheerst.. Smith is overigens tot aan zijn dood in 2005 met zijn muziek en zijn orgel blijven toeren.
Grote hammondorgelbespelers zijn vandaag de dag onder andere Dr. Lonnie Smith, Georgie Fame, Cory Henry, Rhoda Smith, Joey DeFrancesco en in Rick Wakeman. Ook in Nederland kennen we zeer uitmuntende hammondorgelbespelers zoals Thijs van Leer, Sven Figee, Thijs Boontjes en Carlo de Wijs.
Het is misschien een ietwat vreemde eend in de jazzbijt: de mondharmonica. Het kleine handzame instrument wordt vaker met de blues geassocieerd en wordt zelfs wel bluesharp genoemd. Nu zijn blues en jazz toch aan elkaar verwante muziekstijlen en wordt het instrument in beide stijlen gebruikt. Daarnaast ook in nog vele andere stijlen, want de mondharmonica heeft al een lange en rijke geschiedenis.
De mondharmonica behoort tot de familie van de blaasinstrumenten en is qua toonsoort sterk verwant aan de trekzak. Het instrument zoals wij dat kennen is een Duitse vinding. Het eerste model werd in 1821 door Christian Friedrich Buschmann ontworpen. De trekzak bestond al, maar Buschmann bedacht een handzamer instrument waarbij de lucht in plaats van met een balg via de mond in het instrument werd geblazen. Maar eerlijk is eerlijk: hoewel revolutionair was zijn vinding niet echt helemaal nieuw. De oorsprong van de mondharmonica ligt namelijk in China en wel in de periode van 3000 jaar voor Christus.
Het was al in die periode dat daar voor het eerst rietvrije blaasinstrumenten werden ontwikkeld, die shengs werden genoemd. Ze leken in de verste verte niet op de hedendaagse rietvrije blaasinstrumenten en al helemaal niet op de mondharmonica, maar ze werkten wel volgens hetzelfde principe: de toon werd teweeg gebracht door stromende lucht met een doorslaande tong in trilling te brengen. Shengs doken voor het eerst in Europa op in 1776, terwijl er in 1636 al over werd gepubliceerd. Buschmann gebruikte vervolgens die techniek om wat hij zelf zijn ‘mini-accordeon’ noemde verder te ontwikkelen. Zijn eerste mondharmonica was in een majeur toonladder gestemd, die je door te blazen en te zuigen kon aflopen.
Vrij snel na de vinding van Buschmann, in 1825, kwam de Duitser Richter al met een variant op die eerste mondharmonica: de diatonische mondharmonica. Dit apparaat heeft twee rijen met tien gaten die zo zijn gestemd dat je links akkoorden kunt spelen en rechts de melodielijn. Het instrument was oorspronkelijk bedoeld voor de Duitse volksmuziek. De fabrikant van het instrument, Hohner, zag echter ook mogelijkheden op de Amerikaanse markt en begon in 1868 met de export van het instrument. Daar werd het ontdekt door de arme, zwarte arbeiders op de katoenvelden. Zij ontdekten dat je met dit relatief goedkope instrument de toonhoogte van gehaalde tonen naar beneden kunt buigen. En belangrijke eigenschap om het juiste bluesgeluid te krijgen. Zo werd de mondharmonica daar omgedoopt tot bluesharp.
De blues ontwikkelde zich verder en de bluesharp ging daar in mee. In de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw zochten veel jazzmuzikanten hun heil in de blues, waar veel meer in te verdienen was. Geschoolde muzikanten die het instrument omarmden en naar een hoger niveau tilden. Mede door hun achtergrond vond de mondharmonica ook zijn weg naar de jazz. Het werd in jazzorkesten vaak op een klarinet- of saxofoonachtige wijze gebruikt. Het was ook in die periode dat de elektronica zijn intrede deed in de muziek met onder andere de elektrische gitaar. Om te voorkomen dat de mondharmonica in dat elektronische geweld zou wegvallen bedacht Little Walter (Mario Walter Jacobs) in de jaren vijftig een systeem, hij speelde via een microfoon rechtstreeks via de PA en maakte ook gebruik van reverb- en tremolo-effecten zoals ook bij de elektrische gitaar werden gebruikt. Dat pakte goed uit voor het geluid van de mondharmonica en het bespelen van het instrument is tot op de dag van vandaag nog altijd op die techniek gebaseerd. Lang heeft Little Walter die techniek voor zichzelf willen houden. Om te voorkomen dat het publiek en mogelijke concurrenten zagen wat hij deed speelde hij dan ook met zijn rug naar het publiek.
Na de blues en de jazz volgden de pop en de rock en is de mondharmonica in alle stijlen een gangbaar instrument geworden. The Beatles maakten er gebruik van, net als The Rolling Stones, maar ook zangers als Bob Dylan en Neil Young kunnen er goed mee uit de voeten. Van Morrison is een begenadigd mondharmonicabespeler, evenals Stevie Wonder. Maar de grootste naam op dat gebied is natuurlijk Toots Thielemans (foto). De Brusselaar, begonnen op de accordeon, heeft naam gemaakt als jazzgitarist en heeft volgens de mondharmonica als solo-instrument groot gemaakt. Hij speelde jazz, blues, pop, rock, filmmuziek en componeerde ook voor het instrument.
De mondharmonica was mede dankzij een uitvinding van de Amerikaanse klassiek geschoolde pianist Howard Levy in de jaren zestig zo’n veelzijdig instrument geworden. Hij miste bepaalde noten op de mondharmonica en zocht naar mogelijkheden om het tonenmateriaal uit te breiden. Tijdens die zoektocht ontdekte hij de overblow, een techniek om de geblazen toon omhoog te forceren. Het tegenovergestelde dus van het naar beneden halen van noten zoals bij de blues wordt gedaan. Die techniek heeft dit instrument nog meer mogelijkheden gegeven in zowel de klassieke muziek als de jazz. En zo is de mondharmonica van een Duits volksmuziekinstrument uitgegroeid tot een veelzijdig instrument dat in alle mogelijke muziekstijlen en genres gebruikt wordt. Eén van de bekendste mondharmonicaspelers die in de hedendaagse jazz in Nederland furore maakt is Hermine Deurloo.
De oorsprong van de Charleston ligt in Amerika, in de periode aan het begin van de vorige eeuw, de tijd die we ‘The Roaring Twenties’ zijn gaan noemen. De jazz was in opkomst en daar hoorde ook een dans bij: de Charleston. Een populaire dans die al snel overwaaide naar Nederland. De Stichting Doctor Jazz heeft een bijzondere CD uitgebracht, getiteld ‘Charleston in The Netherlands (1920-1924). Unieke opnamen van de jazzy dansmuziek uit die tijd die een mooi muzikaal tijdsbeeld geven van ‘The Roaring Twenties’ in Nederland, de periode als basis voor het bestaansrecht van het Centrum Traditionele Jazz Harlingen (CTJH).
Jazz werd in jaren ’20 van de vorige eeuw nog vooral gezien als dansmuziek. Swingende muziek waar lekker en ritmisch op bewogen kon worden. Er ontstonden in die periode veel op die vroege jazz geïnspireerde dansen, die in Amerika en ook snel daarbuiten een echte rage werden. Eén van die dansen was de Charleston. Het is wat ze noemen een swingdans. De naam is ontleend aan de gelijknamige stad in South Carolina. In de Charleston zijn elementen van de quickstep verwerkt. Daarvan was het in eerste instantie ook een snelle variant die vooral in de showballetten van revues werd gebruikt. Later werd de dans een iets rustiger gezelschapsdans en werd de dans meer verwant aan de foxtrot. De naam is te danken aan het zeer populaire dansnummer ‘The Charleston’ uit de Broadway-Show ‘Runnin Wild’ uit 1923. Het nummer is geschreven door pianist/componist James P. Johnson.
Die muziek met de bijhorende dans waaide al snel over naar Europa en dus ook naar Nederland. Het gevolg was dat de vraag naar bands die deze muziek kon spelen snel toenam. Daarom gingen veel bands jazz spelen, al hadden ze nog geen idee wat die muziek nu precies inhield. Maar het was de muziek die in die jaren in Berlijn, Potsdam en dus ook in Amsterdam en Rotterdam gespeeld moest worden. Het werd een rage. Uiteraard waren er ook muzikanten die wel begrepen wat jazz betekende en zich daar verder in bekwaamden. Een aantal van hen richtte The Ramblers op, meteen de bekendste Nederlandse jazzband die in die periode is ontstaan.
Hun muziek is redelijk goed gedocumenteerd, dus daar iets van uitbrengen zou niet veel aan het verhaal uit die tijd toevoegen. Daarom hebben de samenstellers van deze bijzondere CD, Harry Coster en Ben Kragting jr. in samenwerking met de befaamde jazzonderzoeker Ate van Delden, juist naar ander materiaal gezocht. Er waren immers veel meer muzikanten en bandjes die in die tijd met deze nieuwe muziek aan het pionieren waren. Dus horen we op deze CD The Exccelos Five met Louis de Vries op trompet en Joop van Leur op piano, The Tuschinsky’s Berceley Jazz Band met Nick van Rooy op de piano, Nakchounian Russian North Stars, Joop van Leur als pianosolist en Louis de Vries als solist op trompet bij het Duitse Studio-orkest Ben Berlin. Mooie opnames die een fraai tijdsbeeld schetsen.
Maar dat is nog niet alles. Ook met heel ander materiaal bekend geworden Nederlandse solisten wilden graag een graantje meepikken van deze nieuwe rage. Dus horen we Willy Derby zingen bij Nakchounian Russian North Stars, Louis de Bree bij The Tuschinsky’s Berceley Jazz Band en zelfs Lou Bandy. Hij is waarschijnlijk in de weer met het orkest van Jack Presburg, maar dat is niet helemaal duidelijk. Het zijn mooie en zeldzame opnamen die verrassend goed zijn gerestaureerd door restaurateur Harry Coster en, samen met de teksten van Ate van Delden als liner notes in het cd-boekje, perfect weergeven hoe de jazz en Charleston in die periode ook in Nederland samengingen. Kortom, een bijzonder stukje werk dat een ieder die iets heeft met de muziek uit ‘The Roaring Twenties’ zou moeten hebben.
De CD is te bestellen bij de Stichting Doctor Jazz. Deze stichting heeft als doel om klassieke jazz te promoten. Daarmee bedoelen zij de traditionele jazz uit de periode 1900-1955 zoals ragtime, hotdance, swing, early bop, cool jazz, mainstream, revival, rhythm &blues, oude blues en gospel. Zij doen dat door geregeld cd’s met bijzondere opnamen uit te brengen, maar ook door het uitgeven van het kwartaalmagazine Doctor Jazz Magazine dat al sinds 1963 bestaat. Het is daarmee het oudste Nederlandse Jazztijdschrift. Daarnaast organiseert de Stichting promotionele activiteiten en ondersteunt activiteiten die bijdragen tot het in leven houden van de traditionele jazz. Meer info is te vinden op hun website: https://www.doctorjazz.nl/
Elke jazzliefhebber heeft ze wel in zijn platen- of cd-kast staan, de platen en cd’s die zijn uitgebracht door het jazzlabel Impulse!. Ze zijn herkenbaar aan een oranje-zwarte rug en bevatten vele grote namen uit de geschiedenis van de jazz. Het gerenommeerde label bestaat inmiddels zestig jaar en is nog altijd actief als één van de vooraanstaande jazzlabels in de wereld. Een jubileum dus dat niet ongemerkt voorbij mag gaan en gevierd wordt met een muzikaal retrospectief van 2 cd’s of twee dubbel-lp’s getiteld Impuls Records: Music, Message and the Moment. Een bijzonder document met een muzikaal overzicht van een maatschappij die zich al zestig jaar met jazz weet te onderscheiden van de rest van de platenwereld.
Blue Note wordt nog altijd gezien als hét jazzplatenlabel bij uitstek. En dat is het ook. Dit label heeft er mede toe bijgedragen dat jazz niet gezien wordt als zomaar een muziekstijl, maar dat jazz een belangrijke, op zichzelf staande stijl is geworden die aan de basis heeft gestaan van de ontwikkeling van de muziek in de afgelopen 100 jaar, en nog steeds belangrijk is voor de hedendaagse muziekontwikkeling. Maar dit label staat niet alleen. Op dezelfde hoogte staat het jazzlabel Impulse Records, op de hoezen steevast aangeduid als Impulse! Het label is jonger dan de grote broer Blue Note, maar bestaat inmiddels toch al zestig jaar en is in die jaren uitgegroeid tot een niet weg te denken volwassen speler op het gebied van de jazzmuziek.
Het Amerikaanse platenlabel werd in 1960 opgericht door platenproducent Creed Taylor. Hij deed dat in opdracht van de grote platenmaatschappij ABC Records in New York, een onderdeel van de firma ABC-Paramount, die vooral actief was in de filmindustrie. Die firma zag nieuwe ontwikkelingen en stromingen in de jazz ontstaan die bij de bestaande platenmaatschappijen minder aan bod leken te komen en besloot een nieuw jazzlabel op te richten.
Met Taylor hadden ze de juiste man in huis om dat te doen. Hij had zijn sporen als producer in de jazzmuziek inmiddels verdiend. In 1956 was hij bij ABC Records/Paramount Records in dienst gekomen en nam daar gelijk het debuutalbum van Quincy Jones op, getiteld This Is How I Feel About Jazz. Daarvoor had hij gewerkt bij Bethlehem Records met artiesten als Chris Conner, Nina Simone, Charles Mingus, J.J. Johnson en Kai Winding. Kortom, hij kende het klappen van de zweep.
Het was in die tijd dat grote namen als Ray Charles en John Coltrane op zoek waren naar nieuwe uitdagingen, naar een nieuwe impuls voor hun carrière. De toen 30-jarige Charles was inmiddels uitgegroeid tot een grote R&B en soulzanger met een grote reeks hitsingles op zijn naam, uitgebracht door het platenlabel Atlantic. Coltrane was 34 jaar en had inmiddels vijf jaar tenorsax
gespeeld in het kwintet van Miles Davis en had net als Charles bij Atlantic een groot succes met My Favorite Things, een nummer uit de musical The Sound of Music. Maar de beide heren wilden meer. Ze wilden nieuwe muzikale wegen inslaan en daarvoor was een nieuwe platenmaatschappij nodig. En zo vielen die puzzelstukjes in 1960 op zijn plaats en kon Impulse Records van start gaan met direct twee grote namen aan boord. Bovendien wist Taylor de geluidstechnici Rudy van Gelder en Bob Thiele voor zijn nieuwe label te strikken. Zo maakte het nieuwe label in 1960 een flitsende start.
Direct na de start scoorde de nieuwe maatschappij al geweldig met het door Ray Charles opgenomen album Soul+Genius=Jazz. Het was door Quincy Jones gearrangeerde jazzmuziek die compleet nieuw was voor Charles en hij speelde op dit album, dat ook de hitsingle One Mint Julep bevat, voor het eerst op een Hammond B5 orgel. Het eerste album dat het nieuwe label produceerde was Africa/Brass van John Coltrane. Niet lang na deze producties verliet Creed Taylor in 1961 het bedrijf om zijn carrière voort te zetten bij Verve Records, het dochterbedrijf van MGM Records. Hij werd opgevolgd door geluidstechnicus Bob Thiele die het label verder uitbouwde en er ook voor zorgde dat het een heel eigen, herkenbare sound kreeg. Hij bleef het merk trouw tot 1969 en werkte met grote namen als Dizzy Gillespie, Charles Mingus, Sonny Rollins, Arie Shepp, B.B. King, John Lee Hooker en Albert Ayler. En natuurlijk met John Coltrane. Die was enorm belangrijk voor de ontwikkeling van Impulse! dat in 1964 A love Supreme, het succesvolste en meest vernieuwende werk van Coltrane uitbracht. Die samenwerking, Coltrane bleef het label trouw tot aan zijn dood in 1967, heeft het label ook het imago gegeven van de maatschappij voor vernieuwing in de jazzmuziek zoals de Free Jazz en de Avantgarde-jazz.
Zo werd Impulse Records het label voor de baanbrekende muziek in de jazz. Muziek overigens die vaak ondanks het imago van zwaar en moeilijk juist ook heel toegankelijk en verfrissend is. En nog altijd is het label op zoek naar jonge jazzmusici die durven te vernieuwen en op zoek zijn naar nieuwe wegen die de jazz weer verder brengen. Zoals de Britse tenorsaxofonist Shabaka Hutchings, een van de toonaangevende muzikanten in de nieuwe Britse jazzscene. Om het jubileum te vieren heeft Impulse! een verzameld werk uitgebracht dat precies aangeeft waar het label voor staat. Het is geen greatest hits werkje geworden, maar er is gekozen om echt de diepte in te gaan met werk van onder andere Coltrane, Albert Ayler, Pharoah Sanders, Max Roach en Charlie Haden. Muziek die met thema’s als de zwarte strijd, afrocentrisme en spiritualiteit aangeeft waarom Impuls Records 60 jaar geleden is opgericht en waar het na al die jaren nog altijd voor staat.
http://www.impulserecords.com/videos
Ooit deed ze mee aan het Eurovisiesongfestival, maar dat was nog in de tijd dat dat echt om de muziek draaide, live gespeeld door echte orkesten. Uiteindelijk is ze uitgegroeid tot een internationaal vermaarde jazzzangeres. Lang moest ze die toppositie delen met de eveneens vermaarde Rita Reys, maar sinds die is overleden staat zij alleen aan de top van de piramide van de groeiende groep uitstekende jazzzangeressen die Nederland kent. Inmiddels is ze 81 jaar maar nog steeds actief. Greetje Kauffeld is met haar zuivere en flexibele stem nog altijd de leading lady van de jazzzangeressen in Nederland.
Greetje Kauffeld wordt op 26 november 1939 geboren in Rotterdam als Greetje Kloet. Ze groeit op in een muzikale familie waar ze al op jonge leeftijd via de radio wordt geconfronteerd met muziek van Frank Sinatra en Doris Day. Muziek die door de kleine Greetje gretig wordt meegezongen. Het gezin Kloet verruilt Rotterdam voor Zeeland. Tijdens haar middelbare schooltijd in Middelburg komt ze terecht bij de lokale band Raindrops, waarmee ze bij het populaire jongerenprogramma Minjon haar zangdebuut op de radio maakt. Zij is dan 13 jaar.
Ze maakt haar school af, blijft voor haar plezier zingen en keert in 1956 terug naar haar geboortestad Rotterdam om daar als telefoniste aan de slag te gaan. Toch blijft het zingen op de eerste plaats staan. Daarom besluit ze eind 1956 auditie te doen bij saxofonist en orkestleider Bep Rowold die voor zijn jazzorkest The Skymasters een nieuwe zangeres zoekt. Dat betekent voor Greetje Kloet de eerste stap op weg naar een lange, internationale professionele carrière. Ze wordt namelijk direct aangenomen en mag zich vanaf 1 februari 1957 de vaste zangeres van de toen internationaal vermaarde The Skymasters noemen.
Inmiddels heeft ze als artiestennaam de achternaam van haar moeder aangenomen en zo wordt ze voor het eerst aangekondigd als Greetje Kauffeld. Kort daarna maakt ze haar eerste Nederlandstalige plaatje met op de ene kant het nummer Kindje en op de andere kant De Kleine Cowboy. Ook neemt ze met Christine Spierenburg, Mieke Telkamp, Willy Alberti en Johnny Jordaan deel aan een songfestival in Venetië (Festival de Canzone). En dat wordt gewonnen.
Die winst brengt haar nog maar net begonnen carrière in een stroomversnelling. Ze wordt gevraagd voor een gastoptreden in Duitsland bij de bekende RIAS Big Band in Berlijn. Het wordt een succes. Haar zuivere, flexibele stem raakt het publiek. Ze groeit snel uit tot een populaire zangeres in Duitsland en Nederland. Het succes resulteert op 11 februari 1958 in deelname aan het Nationaal Songfestival met twee liedjes. Ze wint niet, maar dat heeft geen invloed op haar populariteit bij het publiek. Haar agenda raakt steeds voller met optredens, ook
in Duitsland. Vooral dat laatste is steeds moeilijker te combineren met het werk bij The Skymasters, zodat ze in 1959 besluit daar een punt achter te zetten. In 1960 doet ze op nieuw mee aan het Nationaal Songfestival en neemt enkele jazznummers op met het Tony Vos Quartet. Daarnaast blijft ze werken aan het stem en zangtechniek door lessen te volgen bij Bep Ogterop. Het werpt zijn vruchten af. In 1961 slaagt ze er in het Nationaal Songfestival te winnen en op 18 maart 1961 komt ze in het Franse Cannes op het Eurovisiesongfestival uit voor Nederland met het nummer ‘Wat een dag’. Daarmee behaalt ze de tiende plaats. Inmiddels is haar populariteit in Duitsland zo gegroeid dat ze daar ook gaat wonen. Het gevolg is dat de jazz er een beetje bij inschiet, omdat ze zich meer gaat toeleggen op het Duitse Schlagerrepertoire en daar ook hits mee scoort. Dankzij haar flexibele stem kan ze ook dat repertoire aan. In 1965 wint ze met de Nederlandse ploeg het Belgische Knokke Festival.
Na al dat succes in Duitsland en Nederland vindt ze het tijd worden om haar horizon te verbreden. In 1968 besluit ze naar de Verenigde Staten te gaan en terug te keren naar de jazz. Ze treedt op in Las Vegas en Los Angeles en werkt samen met bassist Ray Brown en gitarist Herb Ellis. Ze treden onder andere op in de dan zeer populaire televisieshow van Joep Bishop. Ze weet dan dat de jazz toch het dichtst bij haar ligt. Terug in Nederland trouwt ze in 1969 met producer Joop de Roo die tot aan zijn dood in 2018 haar als producent terzijde blijft staan. Hij stimuleert haar vooral bij de jazz te blijven en brengt haar in aanraking met grootheden als Stan Getz, Phil Woods. Thad Jones en Niels Henning Orsted Pedersen, met wie ze ook verschillende opnamen maakt.
In die periode werkt ze samen met Jerry van Rooyen en Rob Pronk en neemt veel platen op. Ze treedt op in Nederland, Duitsland, Amerika, Italië en vele andere landen en heeft inmiddels een enorm uitgebreid repertoire van Amerikaanse, Duitse, Franse en Nederlandse liedjes tot haar beschikking. In 1986 begint ze haar eigen trio met gitarist Peter Nieuwerf en saxofonist Ruud Brink die later vervangen zal worden door Jan Menu. Het toont haar zelfvertrouwen en lef om alleen met haar stem, gitaar en saxofoon te werken. Dat is haar kracht. Die ligt niet in het improviseren of het scatten, maar vooral in het accentueren van de teksten. Dat heeft ze in menig interview ook zo benoemd. De tekst is belangrijk en met haar stem heeft ze het vermogen om dat optimaal en geloofwaardig te vertellen. Het gaat niet om effectbejag of om de hoogste toon en de felste uithalen, maar om het verhaal. En met haar timing, frasering en dictie in combinatie met de flexibiliteit en zuiverheid maakt dat haar werk heel eigen, herkenbaar en karakteristiek. Met haar trio heeft ze tot het uitbreken van de coronapandemie nog geregeld opgetreden en als het mogelijk is zal ze deze draad vast weer oppakken.