Via Duits volksmuziek naar jazz

Het is misschien een ietwat vreemde eend in de jazzbijt: de mondharmonica. Het kleine handzame instrument wordt vaker met de blues geassocieerd en wordt zelfs wel bluesharp genoemd. Nu zijn blues en jazz toch aan elkaar verwante muziekstijlen en wordt het instrument in beide stijlen gebruikt. Daarnaast ook in nog vele andere stijlen, want de mondharmonica heeft al een lange en rijke geschiedenis.

De mondharmonica behoort tot de familie van de blaasinstrumenten en is qua toonsoort sterk verwant aan de trekzak. Het instrument zoals wij dat kennen is een Duitse vinding. Het eerste model werd in 1821 door Christian Friedrich Buschmann ontworpen. De trekzak bestond al, maar Buschmann bedacht een handzamer instrument waarbij de lucht in plaats van met een balg via de mond in het instrument werd geblazen. Maar eerlijk is eerlijk: hoewel revolutionair was zijn vinding niet echt helemaal nieuw. De oorsprong van de mondharmonica ligt namelijk in China en wel in de periode van 3000 jaar voor Christus.

Het was al in die periode dat daar voor het eerst rietvrije blaasinstrumenten werden ontwikkeld, die shengs werden genoemd. Ze leken in de verste verte niet op de hedendaagse rietvrije blaasinstrumenten en al helemaal niet op de mondharmonica, maar ze werkten wel volgens hetzelfde principe: de toon werd teweeg gebracht door stromende lucht met een doorslaande tong in trilling te brengen. Shengs doken voor het eerst in Europa op in 1776, terwijl er in 1636 al over werd gepubliceerd. Buschmann gebruikte vervolgens die techniek om wat hij zelf zijn ‘mini-accordeon’ noemde verder te ontwikkelen. Zijn eerste mondharmonica was in een majeur toonladder gestemd, die je door te blazen en te zuigen kon aflopen.

Vrij snel na de vinding van Buschmann, in 1825, kwam de Duitser Richter al met een variant op die eerste mondharmonica: de diatonische mondharmonica. Dit apparaat heeft twee rijen met tien gaten die zo zijn gestemd dat je links akkoorden kunt spelen en rechts de melodielijn. Het instrument was oorspronkelijk bedoeld voor de Duitse volksmuziek. De fabrikant van het instrument, Hohner, zag echter ook mogelijkheden op de Amerikaanse markt en begon in 1868 met de export van het instrument. Daar werd het ontdekt door de arme, zwarte arbeiders op de katoenvelden. Zij ontdekten dat je met dit relatief goedkope instrument de toonhoogte van gehaalde tonen naar beneden kunt buigen. En belangrijke eigenschap om het juiste bluesgeluid te krijgen. Zo werd de mondharmonica daar omgedoopt tot bluesharp.

De blues ontwikkelde zich verder en de bluesharp ging daar in mee. In de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw zochten veel jazzmuzikanten hun heil in de blues, waar veel meer in te verdienen was. Geschoolde muzikanten die het instrument omarmden en naar een hoger niveau tilden. Mede door hun achtergrond vond de mondharmonica ook zijn weg naar de jazz. Het werd in jazzorkesten vaak op een klarinet- of saxofoonachtige wijze gebruikt. Het was ook in die periode dat de elektronica zijn intrede deed in de muziek met onder andere de elektrische gitaar. Om te voorkomen dat de mondharmonica in dat elektronische geweld zou wegvallen bedacht Little Walter (Mario Walter Jacobs) in de jaren vijftig een systeem, hij speelde via een microfoon rechtstreeks via de PA en maakte ook gebruik van reverb- en tremolo-effecten zoals ook bij de elektrische gitaar werden gebruikt. Dat pakte goed uit voor het geluid van de mondharmonica en het bespelen van het instrument is tot op de dag van vandaag nog altijd op die techniek gebaseerd. Lang heeft Little Walter die techniek voor zichzelf willen houden. Om te voorkomen dat het publiek en mogelijke concurrenten zagen wat hij deed speelde hij dan ook met zijn rug naar het publiek.

Na de blues en de jazz volgden de pop en de rock en is de mondharmonica in alle stijlen een gangbaar instrument geworden. The Beatles maakten er gebruik van, net als The Rolling Stones, maar ook zangers als Bob Dylan en Neil Young kunnen er goed mee uit de voeten. Van Morrison is een begenadigd mondharmonicabespeler, evenals Stevie Wonder. Maar de grootste naam op dat gebied is natuurlijk Toots Thielemans (foto). De Brusselaar, begonnen op de accordeon, heeft naam gemaakt als jazzgitarist en heeft volgens de mondharmonica als solo-instrument groot gemaakt. Hij speelde jazz, blues, pop, rock, filmmuziek en componeerde ook voor het instrument.

De mondharmonica was mede dankzij een uitvinding van de Amerikaanse klassiek geschoolde pianist Howard Levy in de jaren zestig zo’n veelzijdig instrument geworden. Hij miste bepaalde noten op de mondharmonica en zocht naar mogelijkheden om het tonenmateriaal uit te breiden. Tijdens die zoektocht ontdekte hij de overblow, een techniek om de geblazen toon omhoog te forceren. Het tegenovergestelde dus van het naar beneden halen van noten zoals bij de blues wordt gedaan. Die techniek heeft dit instrument nog meer mogelijkheden gegeven in zowel de klassieke muziek als de jazz. En zo is de mondharmonica van een Duits volksmuziekinstrument uitgegroeid tot een veelzijdig instrument dat in alle mogelijke muziekstijlen en genres gebruikt wordt. Eén van de bekendste mondharmonicaspelers die in de hedendaagse jazz in Nederland furore maakt is Hermine Deurloo.

De Charleston in Nederland

De oorsprong van de Charleston ligt in Amerika, in de periode aan het begin van de vorige eeuw, de tijd die we ‘The Roaring Twenties’ zijn gaan noemen. De jazz was in opkomst en daar hoorde ook een dans bij: de Charleston. Een populaire dans die al snel overwaaide naar Nederland. De Stichting Doctor Jazz heeft een bijzondere CD uitgebracht, getiteld ‘Charleston in The Netherlands (1920-1924). Unieke opnamen van de jazzy dansmuziek uit die tijd die een mooi muzikaal tijdsbeeld geven van ‘The Roaring Twenties’ in Nederland, de periode als basis voor het bestaansrecht van het Centrum Traditionele Jazz Harlingen (CTJH).

Jazz werd in jaren ’20 van de vorige eeuw nog vooral gezien als dansmuziek. Swingende muziek waar lekker en ritmisch op bewogen kon worden. Er ontstonden in die periode veel op die vroege jazz geïnspireerde dansen, die in Amerika en ook snel daarbuiten een echte rage werden. Eén van die dansen was de Charleston. Het is wat ze noemen een swingdans. De naam is ontleend aan de gelijknamige stad in South Carolina. In de Charleston zijn elementen van de quickstep verwerkt. Daarvan was het in eerste instantie ook een snelle variant die vooral in de showballetten van revues werd gebruikt. Later werd de dans een iets rustiger gezelschapsdans en werd de dans meer verwant aan de foxtrot. De naam is te danken aan het zeer populaire dansnummer ‘The Charleston’ uit de Broadway-Show ‘Runnin Wild’ uit 1923. Het nummer is geschreven door pianist/componist James P. Johnson.

Die muziek met de bijhorende dans waaide al snel over naar Europa en dus ook naar Nederland. Het gevolg was dat de vraag naar bands die deze muziek kon spelen snel toenam. Daarom gingen veel bands jazz spelen, al hadden ze nog geen idee wat die muziek nu precies inhield. Maar het was de muziek die in die jaren in Berlijn, Potsdam en dus ook in Amsterdam en Rotterdam gespeeld moest worden. Het werd een rage. Uiteraard waren er ook muzikanten die wel begrepen wat jazz betekende en zich daar verder in bekwaamden. Een aantal van hen richtte The Ramblers op, meteen de bekendste Nederlandse jazzband die in die periode is ontstaan.

Hun muziek is redelijk goed gedocumenteerd, dus daar iets van uitbrengen zou niet veel aan het verhaal uit die tijd toevoegen. Daarom hebben de samenstellers van deze bijzondere CD, Harry Coster en Ben Kragting jr. in samenwerking met de befaamde jazzonderzoeker Ate van Delden, juist naar ander materiaal gezocht. Er waren immers veel meer muzikanten en bandjes die in die tijd met deze nieuwe muziek aan het pionieren waren. Dus horen we op deze CD The Exccelos Five met Louis de Vries op trompet en Joop van Leur op piano, The Tuschinsky’s Berceley Jazz Band met Nick van Rooy op de piano, Nakchounian Russian North Stars, Joop van Leur als pianosolist en Louis de Vries als solist op trompet bij het Duitse Studio-orkest Ben Berlin. Mooie opnames die een fraai tijdsbeeld schetsen.

Maar dat is nog niet alles. Ook met heel ander materiaal bekend geworden Nederlandse solisten wilden graag een graantje meepikken van deze nieuwe rage. Dus horen we Willy Derby zingen bij Nakchounian Russian North Stars, Louis de Bree bij The Tuschinsky’s Berceley Jazz Band en zelfs Lou Bandy. Hij is waarschijnlijk in de weer met het orkest van Jack Presburg, maar dat is niet helemaal duidelijk. Het zijn mooie en zeldzame opnamen die verrassend goed zijn gerestaureerd door restaurateur Harry Coster en, samen met de teksten van Ate van Delden als liner notes in het cd-boekje, perfect weergeven hoe de jazz en Charleston in die periode ook in Nederland samengingen. Kortom, een bijzonder stukje werk dat een ieder die iets heeft met de muziek uit ‘The Roaring Twenties’ zou moeten hebben.

De CD is te bestellen bij de Stichting Doctor Jazz. Deze stichting heeft als doel om klassieke jazz te promoten. Daarmee bedoelen zij de traditionele jazz uit de periode 1900-1955 zoals ragtime, hotdance, swing, early bop, cool jazz, mainstream, revival, rhythm &blues, oude blues en gospel. Zij doen dat door geregeld cd’s met bijzondere opnamen uit te brengen, maar ook door het uitgeven van het kwartaalmagazine Doctor Jazz Magazine dat al sinds 1963 bestaat. Het is daarmee het oudste Nederlandse Jazztijdschrift. Daarnaast organiseert de Stichting promotionele activiteiten en ondersteunt activiteiten die bijdragen tot het in leven houden van de traditionele jazz. Meer info is te vinden op hun website: https://www.doctorjazz.nl/

Jazzlabel Impulse! zestig jaar

Elke jazzliefhebber heeft ze wel in zijn platen- of cd-kast staan, de platen en cd’s die zijn uitgebracht door het jazzlabel Impulse!. Ze zijn herkenbaar aan een oranje-zwarte rug en bevatten vele grote namen uit de geschiedenis van de jazz. Het gerenommeerde label bestaat inmiddels zestig jaar en is nog altijd actief als één van de vooraanstaande jazzlabels in de wereld. Een jubileum dus dat niet ongemerkt voorbij mag gaan en gevierd wordt met een muzikaal retrospectief van 2 cd’s of twee dubbel-lp’s getiteld Impuls Records: Music, Message and the Moment. Een bijzonder document met een muzikaal overzicht van een maatschappij die zich al zestig jaar met jazz weet te onderscheiden van de rest van de platenwereld.

Blue Note wordt nog altijd gezien als hét jazzplatenlabel bij uitstek. En dat is het ook. Dit label heeft er mede toe bijgedragen dat jazz niet gezien wordt als zomaar een muziekstijl, maar dat jazz een belangrijke, op zichzelf staande stijl is geworden die aan de basis heeft gestaan van de ontwikkeling van de muziek in de afgelopen 100 jaar, en nog steeds belangrijk is voor de hedendaagse muziekontwikkeling. Maar dit label staat niet alleen. Op dezelfde hoogte staat het jazzlabel Impulse Records, op de hoezen steevast aangeduid als Impulse! Het label is jonger dan de grote broer Blue Note, maar bestaat inmiddels toch al zestig jaar en is in die jaren uitgegroeid tot een niet weg te denken volwassen speler op het gebied van de jazzmuziek.

Het Amerikaanse platenlabel werd in 1960 opgericht door platenproducent Creed Taylor. Hij deed dat in opdracht van de grote platenmaatschappij ABC Records in New York, een onderdeel van de firma ABC-Paramount, die vooral actief was in de filmindustrie. Die firma zag nieuwe ontwikkelingen en stromingen in de jazz ontstaan die bij de bestaande platenmaatschappijen minder aan bod leken te komen en besloot een nieuw jazzlabel op te richten.

Met Taylor hadden ze de juiste man in huis om dat te doen. Hij had zijn sporen als producer in de jazzmuziek inmiddels verdiend. In 1956 was hij bij ABC Records/Paramount Records in dienst gekomen en nam daar gelijk het debuutalbum van Quincy Jones op, getiteld This Is How I Feel About Jazz. Daarvoor had hij gewerkt bij Bethlehem Records met artiesten als Chris Conner, Nina Simone, Charles Mingus, J.J. Johnson en Kai Winding. Kortom, hij kende het klappen van de zweep.

Het was in die tijd dat grote namen als Ray Charles en John Coltrane op zoek waren naar nieuwe uitdagingen, naar een nieuwe impuls voor hun carrière. De toen 30-jarige Charles was inmiddels uitgegroeid tot een grote R&B en soulzanger met een grote reeks hitsingles op zijn naam, uitgebracht door het platenlabel Atlantic. Coltrane was 34 jaar en had inmiddels vijf jaar tenorsax

gespeeld in het kwintet van Miles Davis en had net als Charles bij Atlantic een groot succes met My Favorite Things, een nummer uit de musical The Sound of Music. Maar de beide heren wilden meer. Ze wilden nieuwe muzikale wegen inslaan en daarvoor was een nieuwe platenmaatschappij nodig. En zo vielen die puzzelstukjes in 1960 op zijn plaats en kon Impulse Records van start gaan met direct twee grote namen aan boord. Bovendien wist Taylor de geluidstechnici Rudy van Gelder en Bob Thiele voor zijn nieuwe label te strikken. Zo maakte het nieuwe label in 1960 een flitsende start.

Direct na de start scoorde de nieuwe maatschappij al geweldig met het door Ray Charles opgenomen album Soul+Genius=Jazz. Het was door Quincy Jones gearrangeerde jazzmuziek die compleet nieuw was voor Charles en hij speelde op dit album, dat ook de hitsingle One Mint Julep bevat, voor het eerst op een Hammond B5 orgel. Het eerste album dat het nieuwe label produceerde was Africa/Brass van John Coltrane. Niet lang na deze producties verliet Creed Taylor in 1961 het bedrijf om zijn carrière voort te zetten bij Verve Records, het dochterbedrijf van MGM Records. Hij werd opgevolgd door geluidstechnicus Bob Thiele die het label verder uitbouwde en er ook voor zorgde dat het een heel eigen, herkenbare sound kreeg. Hij bleef het merk trouw tot 1969 en werkte met grote namen als Dizzy Gillespie, Charles Mingus, Sonny Rollins, Arie Shepp, B.B. King, John Lee Hooker en Albert Ayler. En natuurlijk met John Coltrane. Die was enorm belangrijk voor de ontwikkeling van Impulse! dat in 1964 A love Supreme, het succesvolste en meest vernieuwende werk van Coltrane uitbracht. Die samenwerking, Coltrane bleef het label trouw tot aan zijn dood in 1967, heeft het label ook het imago gegeven van de maatschappij voor vernieuwing in de jazzmuziek zoals de Free Jazz en de Avantgarde-jazz.

Zo werd Impulse Records het label voor de baanbrekende muziek in de jazz. Muziek overigens die vaak ondanks het imago van zwaar en moeilijk juist ook heel toegankelijk en verfrissend is. En nog altijd is het label op zoek naar jonge jazzmusici die durven te vernieuwen en op zoek zijn naar nieuwe wegen die de jazz weer verder brengen. Zoals de Britse tenorsaxofonist Shabaka Hutchings, een van de toonaangevende muzikanten in de nieuwe Britse jazzscene. Om het jubileum te vieren heeft Impulse! een verzameld werk uitgebracht dat precies aangeeft waar het label voor staat. Het is geen greatest hits werkje geworden, maar er is gekozen om echt de diepte in te gaan met werk van onder andere Coltrane, Albert Ayler, Pharoah Sanders, Max Roach en Charlie Haden. Muziek die met thema’s als de zwarte strijd, afrocentrisme en spiritualiteit aangeeft waarom Impuls Records 60 jaar geleden is opgericht en waar het na al die jaren nog altijd voor staat.

http://www.impulserecords.com/videos

De zuivere en flexibele stem van Greetje Kauffeld

Ooit deed ze mee aan het Eurovisiesongfestival, maar dat was nog in de tijd dat dat echt om de muziek draaide, live gespeeld door echte orkesten. Uiteindelijk is ze uitgegroeid tot een internationaal vermaarde jazzzangeres. Lang moest ze die toppositie delen met de eveneens vermaarde Rita Reys, maar sinds die is overleden staat zij alleen aan de top van de piramide van de groeiende groep uitstekende jazzzangeressen die Nederland kent. Inmiddels is ze 81 jaar maar nog steeds actief. Greetje Kauffeld is met haar zuivere en flexibele stem nog altijd de leading lady van de jazzzangeressen in Nederland.

Greetje Kauffeld wordt op 26 november 1939 geboren in Rotterdam als Greetje Kloet. Ze groeit op in een muzikale familie waar ze al op jonge leeftijd via de radio wordt geconfronteerd met muziek van Frank Sinatra en Doris Day. Muziek die door de kleine Greetje gretig wordt meegezongen. Het gezin Kloet verruilt Rotterdam voor Zeeland. Tijdens haar middelbare schooltijd in Middelburg komt ze terecht bij de lokale band Raindrops, waarmee ze bij het populaire jongerenprogramma Minjon haar zangdebuut op de radio maakt. Zij is dan 13 jaar.

Ze maakt haar school af, blijft voor haar plezier zingen en keert in 1956 terug naar haar geboortestad Rotterdam om daar als telefoniste aan de slag te gaan. Toch blijft het zingen op de eerste plaats staan. Daarom besluit ze eind 1956 auditie te doen bij saxofonist en orkestleider Bep Rowold die voor zijn jazzorkest The Skymasters een nieuwe zangeres zoekt. Dat betekent voor Greetje Kloet de eerste stap op weg naar een lange, internationale professionele carrière. Ze wordt namelijk direct aangenomen en mag zich vanaf 1 februari 1957 de vaste zangeres van de toen internationaal vermaarde The Skymasters noemen.

Inmiddels heeft ze als artiestennaam de achternaam van haar moeder aangenomen en zo wordt ze voor het eerst aangekondigd als Greetje Kauffeld. Kort daarna maakt ze haar eerste Nederlandstalige plaatje met op de ene kant het nummer Kindje en op de andere kant De Kleine Cowboy. Ook neemt ze met Christine Spierenburg, Mieke Telkamp, Willy Alberti en Johnny Jordaan deel aan een songfestival in Venetië (Festival de Canzone). En dat wordt gewonnen.

Die winst brengt haar nog maar net begonnen carrière in een stroomversnelling. Ze wordt gevraagd voor een gastoptreden in Duitsland bij de bekende RIAS Big Band in Berlijn. Het wordt een succes. Haar zuivere, flexibele stem raakt het publiek. Ze groeit snel uit tot een populaire zangeres in Duitsland en Nederland. Het succes resulteert op 11 februari 1958 in deelname aan het Nationaal Songfestival met twee liedjes. Ze wint niet, maar dat heeft geen invloed op haar populariteit bij het publiek. Haar agenda raakt steeds voller met optredens, ook

in Duitsland. Vooral dat laatste is steeds moeilijker te combineren met het werk bij The Skymasters, zodat ze in 1959 besluit daar een punt achter te zetten. In 1960 doet ze op nieuw mee aan het Nationaal Songfestival en neemt enkele jazznummers op met het Tony Vos Quartet. Daarnaast blijft ze werken aan het stem en zangtechniek door lessen te volgen bij Bep Ogterop. Het werpt zijn vruchten af. In 1961 slaagt ze er in het Nationaal Songfestival te winnen en op 18 maart 1961 komt ze in het Franse Cannes op het Eurovisiesongfestival uit voor Nederland met het nummer ‘Wat een dag’. Daarmee behaalt ze de tiende plaats. Inmiddels is haar populariteit in Duitsland zo gegroeid dat ze daar ook gaat wonen. Het gevolg is dat de jazz er een beetje bij inschiet, omdat ze zich meer gaat toeleggen op het Duitse Schlagerrepertoire en daar ook hits mee scoort. Dankzij haar flexibele stem kan ze ook dat repertoire aan. In 1965 wint ze met de Nederlandse ploeg het Belgische Knokke Festival.

Na al dat succes in Duitsland en Nederland vindt ze het tijd worden om haar horizon te verbreden. In 1968 besluit ze naar de Verenigde Staten te gaan en terug te keren naar de jazz. Ze treedt op in Las Vegas en Los Angeles en werkt samen met bassist Ray Brown en gitarist Herb Ellis. Ze treden onder andere op in de dan zeer populaire televisieshow van Joep Bishop. Ze weet dan dat de jazz toch het dichtst bij haar ligt. Terug in Nederland trouwt ze in 1969 met producer Joop de Roo die tot aan zijn dood in 2018 haar als producent terzijde blijft staan. Hij stimuleert haar vooral bij de jazz te blijven en brengt haar in aanraking met grootheden als Stan Getz, Phil Woods. Thad Jones en Niels Henning Orsted Pedersen, met wie ze ook verschillende opnamen maakt.

In die periode werkt ze samen met Jerry van Rooyen en Rob Pronk en neemt veel platen op. Ze treedt op in Nederland, Duitsland, Amerika, Italië en vele andere landen en heeft inmiddels een enorm uitgebreid repertoire van Amerikaanse, Duitse, Franse en Nederlandse liedjes tot haar beschikking. In 1986 begint ze haar eigen trio met gitarist Peter Nieuwerf en saxofonist Ruud Brink die later vervangen zal worden door Jan Menu. Het toont haar zelfvertrouwen en lef om alleen met haar stem, gitaar en saxofoon te werken. Dat is haar kracht. Die ligt niet in het improviseren of het scatten, maar vooral in het accentueren van de teksten. Dat heeft ze in menig interview ook zo benoemd. De tekst is belangrijk en met haar stem heeft ze het vermogen om dat optimaal en geloofwaardig te vertellen. Het gaat niet om effectbejag of om de hoogste toon en de felste uithalen, maar om het verhaal. En met haar timing, frasering en dictie in combinatie met de flexibiliteit en zuiverheid maakt dat haar werk heel eigen, herkenbaar en karakteristiek. Met haar trio heeft ze tot het uitbreken van de coronapandemie nog geregeld opgetreden en als het mogelijk is zal ze deze draad vast weer oppakken.

Maarten Hogenhuis nieuwe artistiek leider NJJO

De in Leeuwarden geboren saxofonist Maarten Hogenhuis wordt de nieuwe artistiek leider van het Nationaal Jeugd Jazz Orkest voor de periode 2021 / 2022. Hij volgt de zanger, componist en pianist Ruben Hein op.

Saxofonist, componist en bandleider  Maarten Hogenhuis maakt deel uit  van de powerjazzformatie BRUUT!, speelt als duo samen met gitarist Jesse van Ruller en leidt daarnaast zijn eigen trio. In 2013 won hij met dat trio de Keep an Eye International Jazz Award in de categorieën Beste Band en Beste Solist. Het jaar daarvoor stond hij met zijn kwartet in de finale van de Dutch Jazz Competition, waar hij eveneens de prijs voor Beste Solist in ontvangst mocht nemen.

Hij genoot zijn opleiding aan het Conservatorium van Amsterdam, waar hij in 2014 cum laude zijn masterdiploma behaalde. In juni 2014 kwam zijn debuutalbum uit, waarop zowel zijn kwartet als zijn trio te horen zijn. Het album was een eerste kennismaking met Maarten als componist. Op zijn tweede album ‘mimicry’ werd deze lijn voortgezet en de plaat ontving eveneens lovende kritieken in de pers, waaronder het NRC, de Volkskrant en het Parool. In mei 2019 verscheen zijn derde album ‘Rise & Fall’ waarop Hogenhuis zich nog meer als componist ontpopt en naast Mark Schilders dit keer Phil Donkin te horen is. In 2019 kreeg Maarten tevens de Compositie Opdracht van het North Sea Jazz Festival toegekend en schreef hij 75 minuten nieuwe muziek voor een all-star bezetting met onder andere Joris Roelofs en Mete Erker.

Het Nationaal Jeugd Jazz Orkest (NJJO) wordt eens in de twee jaar samengesteld uit Nederlands toptalent, startende professionals van maximaal 25 jaar oud. Zij doorlopen een tweejarig educatietraject met muzikale coaching, workshops, tournee en bijzondere nationale en internationale samenwerkingen en krijgen zo de kans om hun weg te vinden naar een verdere professionele toekomst. Het NJJO is voor toptalent de brug tussen opleiding en een voorspoedige toekomst. (Bron: NJJO)  

Vibrafoonmannen in de jazz

De vibrafoon is een veel gebruikt slagwerkinstrument in de jazz, maar blijft met zijn hoge, soms zelfs ijle, maar vooral snelle resonerende geluid toch een beetje een vreemde eend in de bijt. Toch is het een instrument dat al in de vroege jaren van de jazz vrij prominent aanwezig was en ook vandaag de dag, zij het wat minder frequent dan in die beginjaren, nog geregeld opduikt in jazzcomposities. In deze aflevering staan Lionel Hampton, Red Norvo en Milt Jackson centraal, drie vibrafonisten van het eerste uur.

De vibrafoon behoort tot de categorie slagwerk en is zeer naaste familie van de xylofoon en de marimba. Bij die laatste twee instrumenten wordt op houten toetsen geslagen, bij de vibrafoon zijn die van metaal. Bovendien zijn, in tegenstelling tot de twee andere instrumenten, onder de toetsen van de vibrafoon resoneerbuizen gemonteerd. Boven aan de opening zit een motortje. Door dat te laten draaien ontstaat een trillend geluid (vibrato), waar het instrument zijn naam aan dankt.

Bovendien heeft een vibrafoon een dempbalk, die door middel van een voetpedaal los van de toetsen kan worden ingedrukt. Tonen kunnen daardoor worden verlengd. Niet alleen het geluid van het instrument is heel herkenbaar en bijzonder, maar het kijken naar het bespelen ervan vaak ook. Zeker als de bespeler in iedere hand twee mallets (speciaal voor dit instrument bestemde stokken) heeft waarmee hij of zij razendsnel de toetsen bespeelt. Behalve in de jazz wordt het instrument ook gebruikt in harmonie-orkesten en in modernere klassieke muziek.

Eén van de bekendste vibrafonisten in de jazz is ongetwijfeld Lionel Hampton (foto). Hij werd op 20 april 1908 geboren in Louisville (Kentucky) en is al op zeer jonge leeftijd gaan drummen. Zijn voorbeeld was Jimmy Bertrand, een drummer die ook regelmatig xylofoon speelde. Hamp, zoals hij uiteindelijk door zijn collega’s genoemd zou worden, begint zijn loopbaan als drummer bij de Chicago Defender Newsboys’ Band. Daar leert hij de kneepjes van het vak.

Pas in 1930 speelt hij voor het eerst vibrafoon. Die staat toevallig in een studio waar hij met de band Les Hite is, om samen met Louis Armstrong een plaatopname te maken. Armstrong vraagt hem of hij op de nummers Memories Of You en Shine op het instrument wil spelen. Hoewel hij dit nooit eerder heeft gedaan besluit hij maar wat te improviseren en dat pakt zeer goed uit. Zo is hij de eerste jazzartiest die improviseert op de vibrafoon en het instrument daarmee ook een volwaardige plaats in de jazz geeft. Later (1936) komt hij als vibrafonist terecht in het kwartet van Benny Goodman (met Teddy Wilson en Gene

Kruppa), waar hij blijft tot 1940. Inmiddels is hij zo’n grote naam geworden dat hij vanaf die tijd als bandleider met eigen formaties gaat werken. Een nummer dat onverbrekelijk met zijn muzikale opvattingen is verbonden is Flying Home. De eerste bigbandversie daarvan dateert van 1942. Zijn liveshows waren onvergetelijk. Hij had het talent om een zaal vol mensen in verregaande staat van opwinding te brengen.

In 1953 is hij voor het eerst in Nederland met in zijn band de dan nog jonge talenten als Clifford Brown, Art Farmer, Quincy Jones, Jimmy Cleveland en Gigi Gryce. Het jaar daarop zijn ze opnieuw in Nederland en het publiek gaat zo tekeer dat het door de vloer van de Apollohal in Amsterdam zakt. En in 1956 speelt hij in het Amsterdamse Concertgebouw zo furieus en opzwepend dat de politie een einde maakt aan het concert. Hampton is tot op hoge leeftijd blijven spelen. In de zomer van 2002 is hij op 94-jarige leeftijd in New York overleden aan een hartinfarct.

Milt Jackson, geboren in Detroit op 1 januari 1923, was een andere jazzmusicus die naam heeft gemaakt op de vibrafoon. Hij is de eerste muzikant die de technische en harmonische aspecten van de bebop toepast op de vibrafoon. Hij deed dat door die stijl te combineren met zijn in de blues- en gospeltraditie gewortelde muzikale opvattingen. Hij speelt dus een stroom van bebopnoten op een bedding van blues en gospel en ontwikkelt zo een heel eigen en herkenbaar geluid. Hij is overigens al op 7-jarige leeftijd begonnen met het zingen van gospelduetten met zijn broer Alvin en leert ook nog piano spelen.

Daarna is het de vibrafoon geworden omdat hij vond dat dat instrument de meeste gelijkenissen vertoont met de menselijke stem. Hij is daarna 60 jaar blijven spelen en werkt samen met muzikale pioniers als Miles Davis, Dizzy Gillespie, Charlie Parker, Thelonius Monk, John Coltrane en Coleman Hawkins. Hij is op 9 oktober 1999 overleden in New York.

Een minder bekende, maar zeker niet minder belangrijke vibrafonist was Red Norvo, geboren als Kenneth Norville op 31 maart 1908 in Beardstown (Illinois). Hij wordt gezien als één van de eerste muzikanten die de vibrafoon in de jazz introduceert. Hij zou, zo gaat het verhaal, op jonge leeftijd zijn pony hebben verkocht om een marimba te kunnen kopen. Zijn muzikale carrière begint in 1925 in Chicago waar hij marimba en vibrafoon speelt in de band The Collegians. Daarna volgen nog vele bands. Hij speelt onder andere met grote artiesten als Paul Whiteman, Benny Goodman, Charlie Barnet en Woody Hermans.

Bovendien maakt hij platen met zijn vrouw Mildred Bailey, Frank Sinatra en Billy Holiday. In 1949 formeert hij een eigen trio met vibrafoon, bas en gitaar. In het begin vinden er wat personele wisselingen plaats, maar uiteindelijk speelt hij met de dan nog onbekende Tal Farlow (die zal uitgroeien tot één van de belangrijkste naoorlogse gitaristen) en bassist Charles Mingus. Het trio bestaat tot 1951 en neemt twee platen op. Norvo blijft daarna in vele bands spelen en toeren. In de jaren ’80 dwingt een beroerte hem echter om te stoppen en hij overlijdt in 1999 op 91-jarige leeftijd in een verzorgingshuis in Santa Monica (Californië).

Jazz als soundtrack van de bevrijding

Ze moesten er niks van hebben, de Duitse bezetters tijdens de Tweede Wereldoorlog. Jazz was de muziek van de vijand en het was ten strengste verboden om te spelen en ernaar te luisteren. Zo werd jazz de muziek van de illegaliteit. En direct na de oorlog de soundtrack van de bevrijding.  

5 mei 1945, Nederland is definitief bevrijd. Jazz mag weer en in het verlengde daarvan zijn ook de Engelse liedteksten, voor de Duitsers lang de taal van de vijand, weer toegestaan. En dat willen we weten ook. Er wordt in die dagen volop gedanst in de Nederlandse straten. De meest populaire dansen zijn de foxtrot, de lindy hop en de jitterbug. Vooroorlogse dansen gebaseerd op de jazzmuziek. Opnieuw geïntroduceerd door de Engelse, Amerikaanse en Canadese bevrijders. Zo wordt jazz de soundtrack van de bevrijding. 

De jazz, die voor de oorlog al zijn intrede in Europa en dus ook in Nederland had gedaan, keert na de oorlog samen met kauwgum, chocolade, spijkerbroek en cola terug op het Europese vaste land. De swingende muziek van Glenn Miller behoort in die tijd tot het ijzeren dansrepertoire, maar ook een nummer als ‘Rum and Coca-Cola’ van de Andrew Sisters is op iedere straathoek en op elk plein wel te horen.  

Ook voor de bevrijders zelf is de jazz belangrijke muziek. Met name in de Verenigde Staten is het tijdens de oorlogsjaren relatief rustig. De VS vecht wel mee, maar vooral op andere continenten. In het land zelf is weinig te merken van de oorlog, behalve dan dat de oorlogsindustrie op volle toeren draait en vele gezinnen wel een man, zoon of dochter naar het front ziet vertrekken. Het leven gaat verder zoveel mogelijk normaal door en ook de muziekindustrie blijft werken. Er wordt gewoon muziek gemaakt en uitgebracht, waaronder ook veel jazzmuziek. Veel van die muziek wordt gemaakt om de jongens en meisjes aan het front, mijlenver van huis, een hart onder de riem te steken. Er wordt voor die groep zelfs speciaal muziek geschreven en gespeeld door jazzmuzikanten. Vaak zijn dat vrolijke, opbeurende en dus swingende bigbandnummers. 

Voorbeelden daarvan zijn nummers als ‘Gi Jive’ van Louis Jordan, ‘Don’t Get Around Much Anymore’ van Duke Ellington, ‘Kiss The Boys Goodbye’ van Tommy Dorsey en ‘Till Then’ van de Mills Brothers. Veel van deze artiesten treden ook geregeld op voor de troepen aan het front. In dit rijtje mag ook zeker de Engelse zangeres Vera Lynn (foto) niet ontbreken. Haar nummer ‘We’ll Meet Again’ is tijdens de oorlogsjaren en in de jaren daarna natuurlijk hét nummer van hoop geworden. Maar haar oorlogsrepertoire is groter met nummers als ‘The White Cliffs of Dover’ en ‘When The Ligts Go On Again (All Over The World)’ allemaal liedjes van hoop, die verwijzen naar de bevrijding. 

Vlak na de bevrijding verschijnt er ook een enorme hoeveelheid speciaal geschreven bevrijdingsliedjes. Ook in het Nederlands. Met name de Canadese soldaten zijn hier populair, vooral bij de meisjes. Dus verschijnen er nummers met titels als ‘Little Holland Girl’ en ‘Thank You Boys’ en ‘Mijn Tommy uit Canada’, maar het meeste bekende is toch waarschijnlijk het oerhollandse ‘Trees heeft een Canadees’.  

Nou ja, in de euforie van de bevrijding is dat natuurlijk allemaal prachtig, maar naarmate die naoorlogse periode langer werd, en er toch nog volop Canadese bevrijders in het land aanwezig blijven, ontstaat er ook enige wrevel bij de Nederlandse jongemannen die de Hollandse meiden wel heel veel met de Canadezen zien optrekken. Ook dat resulteert weer in een lied met de veelzeggende titel ‘De Canadeesche Koorts’. De eerste regels daarvan luiden: 

‘Mijn vrouw heeft de Canadeesche koorts. 
Ze is niet te genezen. 
Ze danst, drinkt cocktails enzoovoort, 
Alleen met Canadeezen.’ 

Het in 1945 door een zekere ‘Jesse’ geschreven nummer is een duidelijke reactie op de populariteit van de Canadezen. In Nederland  worden in de naoorlogse periode ook veel nummers geschreven over betere tijden en wederopbouw. Denk aan ‘Eens zal de Betuwe in bloei weer staan’ dat Han Dunk schrijft voor gitarist/zanger Eddy Christiani. Maar ook het nummer ‘Als op het Leidse Plein de lichtjes weer eens branden gaan’ geschreven door Jacques van Tol met muziek van Cor Steyn en gezongen door Willy Walden is een ongekend populair lied van naoorlogse hoop geworden.  

Een mooi lied dat de sfeer van toen prima weergeeft, maar waar ook een klein smetje aan kleeft. Zo is na de oorlog duidelijk geworden dat tekstschrijver Jacques van Tol tijdens de oorlog veel nummers heeft geschreven voor het op nazipropaganda gebaseerde radioprogramma Zondagmiddagcabaret van Paulus de Ruijter. Hij was destijds lid van de NSB en schreef onder andere het antisemitische lied ‘De Jodenman’. Hij is daar na de oorlog voor veroordeeld. Zo geeft ook de muziekgeschiedenis aan dat de scheidslijn tussen goed en kwaad flinterdun is, maar dat de rol van muziek in zowel goede als slechte tijden van cruciaal belang kan zijn. Duidelijk is wel dat onder andere de jazz een belangrijke rol heeft gespeeld bij het herwinnen van het gevoel van vrijheid na een hele donkere periode in de wereldgeschiedenis.     

Overgrootvader Jazz omarmt achterkleinzoon Rap

Soms ontmoet het heden het verleden en blijken zij samen een mooie toekomst te hebben. Dat is gebeurd op het onlangs uitgekomen album ‘Sphere’ van Sven Hammond. Het is een prachtig en vooral bijzonder eerbetoon geworden aan niemand minder dan Thelonious Monk. Sven speelt met zijn band het originele werk van Monk, maar een aantal nummers zijn door rappers en hiphoppers zoals Typhoon en Akwasi voorzien van tekst. Het lijkt een wonderlijke combinatie, maar blijkt muzikaal wonderwel in elkaar te passen. De muziek van Monk blijkt zo tijdloos te zijn dat hedendaagse muziekstromingen zich daar naadloos naar kunnen voegen.

‘Rap is het achterkleinkind van de jazz’, stelt Glenn de Randamie alias Typhoon onlangs in een interview. Dan is de jazz in deze metafoor dus de overgrootvader. Gezien mijn leeftijd heb ik, als het belangstellende neefje van de muzikale familie, het meest op met de overgrootvader. Gelukkig is er nog een zeer muzikale oom in de familie die van alle markten thuis is (soul, jazz, blues, rock, pop) en die de overgrootvader en het achterkleinkind muzikaal met elkaar heeft weten te verbinden. Dat is Sven Figee alias Sven Hammond.

Hij wilde iets doen met de muziek van pianist Thelonious Monk, de jazzvernieuwer uit de jaren ’50 en ’60 en de man die met zijn muziek zijn inspiratiebron is geweest om zelf muziek te gaan maken. Met het album ‘Sphere’, Sphere is de tweede naam van Thelonious Monk, is er hij erin geslaagd een prachtig eerbetoon aan zijn grote inspiratiebron te brengen en tegelijkertijd het heden en verleden met elkaar te verbinden. Hij heeft de muziek van Monk volledig in stand gelaten, maar op diverse nummers rappers en hedendaagse singer-songwriters teksten laten maken. En dat werkt. De muziek van Monk blijkt een uitstekende beat te hebben voor fraaie raps. Zo rapt/zingt Typhoon het nummer Doucement (Hittegolf) op de muziek van Locomotive, zingt Zoë Love Smith I’ll Never Let Go op de muziek van Evidence en blijken ook Gianski, Cheyenne Tony en Akwasi uitstekend uit de voeten te kunnen met de muziek van Monk.

Maar wie was Thelonious Sphere Monk eigenlijk? Hij wordt in 1917 geboren in Rocky Mount (North Carolina) en groeit op met de stride-stijl (pianostijl binnen de jazz waarbij de linkerhand hamerend een basnoot speelt op de eerste en derde noot) van de jaren ’30. Hij groeit op in New York en is daar zijn hele leven blijven wonen. Als hij tien jaar oud is krijgt de familie Monk van een vriend een piano cadeau, waar zijn oudere zus pianoles op krijgt. De jonge Monk kijkt toe, leert onderhand ook mee noten lezen en leert zo spelen. Op zijn elfde begint hij daadwerkelijk met pianoles.

Al snel gaat hij spelen in de kerk van de baptistengemeente waar zijn moeder in het koor zingt. Jazz pikt hij op in de muzikale buurt (Juan Hill) waar ze wonen en op zeventienjarige leeftijd verlaat hij zijn school om te gaan toeren met een gospelgroep. De muzikale carrière van Monk is begonnen. Tijdens die toer bekwaamt hij zich verder in de jazz door in iedere stad ‘s avonds bij lokale jazzbandjes mee te jammen. Daarna speelt hij in bars en dansgelegenheden en komt in contact met jazzmusici als drummer Kenny Clarke, pianist Bud Powell en trompettist Dizzy Gillespie. Via hen komt hij terecht in de Minto’s Playhouse in Harlem, New York. Daar krijgt hij een vast contract en in die club, waar veel jonge jazzmusici komen, is tijdens nachtelijke jamsessies de basis voor de bebop gelegd.

Maar Monk wil verder. De bebop is leuk maar gaat hem nog niet ver genoeg. Dus slaat hij zelf ook aan het componeren van eigen thema’s. Het is in die periode dat de inmiddels grote Monk-klassieker ‘Round about Midnight’ is ontstaan. Monk is dan 23 jaar. De jazz is in de jaren’40 beland en met de bebop een hele nieuwe fase in gegaan, maar Monk is zelfs binnen die vernieuwende scene een vernieuwer en dus een muzikaal buitenbeentje. Zijn spel is eigenzinnig, onbuigzaam en percussief (een hamerende stijl zonder duidelijke melodische passages). Zijn muziek is grillig, robuust en soms ronduit hoekig en wordt in die tijd zelfs onaangepast genoemd. Het deert Monk allemaal niet, hij gaat zijn eigen weg. Zij werk is vooral gebaseerd op het 32-matenschema of op blues schema’s, maar hebben allemaal een verrassende melodische, harmonische en vooral ritmische opbouw.

Er zullen nog vele nummers volgen die uiteindelijk allemaal klassiekers worden. Aan optreden zelf komt Monk in die periode weinig toe. De oorzaak: drugs. Daardoor raakt hij zijn werkvergunning kwijt. Niet dat hijzelf gebruikt, maar tijdens een autoritje met gebruiker Bud Powell wordt hem bij een controle een pakje heroïne toegestopt om te verbergen. En dat wordt gevonden, Monk verdwijnt voor 60 dagen in de cel. Aan die periode komt in 1954 een einde met een zeer geslaagd optreden in de Parijse Salon Du Jazz. In dat jaar maakt hij met mede vernieuwer en trompettist Miles Davis de lp Modern Jazz Giants. Opnieuw toont hij zich een zeer avontuurlijk pianist met een voorkeur voor chromatisch opgebouwde motieven, dissonanten, bizarre intervallen en drieklanken. Hij wordt binnen de jazz een cultfiguur en gezien als de ‘hogepriester van de bebop’.

De eigenzinnige muziek van Monk komt het beste tot zijn recht in trio- of kwartetbezetting. In 1961 treedt hij met zijn kwartet (tenorsaxofonist Charlie Rouse, bassist John Ore en drummer Frankie Dunlop) voor de eerste keer op in Nederland in het Concertgebouw in Amsterdam. Uiteindelijk blijft hij daarna vijftien jaar in de kwartetbezetting met wisselende muzikanten spelen. In 1967 gaat hij met een iets grotere bezetting de Europese festivals langs. Zijn laatste concert in Nederland geeft hij in 1971 in de Rotterdamse Doelen tijdens het door Paul Acket georganiseerde Newport Jazz Festival. Daar treedt hij op met zijn orkest The Giants of Jazz, een sterrenband met onder andere Dizzy Gillespie, Sonny Stitt, Kai Winding en Art Blakey. Na 1976 stopt hij vanwege gezondheidsredenen met optreden en overlijdt in 1982 aan een hersenbloeding.

Ga voor een concert, gratis via een livestream, van Sven Hammond met onder ander Typhoon, op vrijdagavond 30 april naar website www.tivolivredenburg.nl

Het verfijnde gitaarspel van Wim Overgaauw

De gitaar is al sinds mensenheugenis een belangrijk instrument in de jazzmuziek. Vele uitmuntende gitaristen zoals George Benson, Wes Montgomery, Joe Scofield, Pat Metheny, Kurt Rosenwinkel, Phillipe Catherine en Jim Hal zijn nog maar het topje van de ijsberg van internationaal vermaarde jazzgitaristen. Ook Nederland tokkelt op wereldniveau goed mee met gitaristen als Jesse van Ruller, Maarten van der Grinten en Martijn van Itterson. Allemaal gitaristen die de fijne kneepjes van het vak geleerd hebben van Wim Overgaauw. Een bescheiden en begenadigd jazzgitarist die het niveau van het Nederlandse jazzgitaarspel naar een internationaal niveau heeft getild, maar die, juist door zijn bescheidenheid, na zijn dood bij het grote publiek in de vergetelheid is geraakt. Tijd voor een eerbetoon aan één van Nederlands grootste jazzgitaristen.

Wim Overgaauw werd op 23 november 1929 geboren in Hilversum. Over zijn jeugd is niet veel bekend, maar wel dat hij op jonge leeftijd begint met vioolspelen. Aan het begin van zijn tienerjaren belandt hij zelfs in een strijkorkest en blijft daar twee jaar spelen. Dat is in de periode dat Nederland gebukt gaat onder het geweld en de terreur van de Duitse bezetter in de Tweede Wereldoorlog. Maar dan wordt het 1945, het jaar van de bevrijding, het jaar ook van de muziek die weer mag. Er klinkt weer jazz op de radio. Die muziek heeft de jonge Wim Overgaauw ongetwijfeld gehoord en getriggerd.

In die periode hangt hij de viool aan de wilgen en ruilt hem in voor de gitaar. Hij kent het instrument niet, maar luistert goed naar onder andere de muziek van Django Reinhardt en gaat dat naspelen. Later komt daar het werk van Charlie Parker en Lennie Tristano bij. Zo krijgt hij zonder enige noemenswaardige theoretische kennis het instrument onder de knie. Intussen leert hij voor elektricien, want van een carrière in de muziek is dan helemaal nog geen sprake. Het is de tijd van de wederopbouw en dan is een ambachtelijk technisch beroep alleen maar handig.

Hij gaat bij Philips in Hilversum werken, maar dat duurt uiteindelijk niet lang. Tijdens een jamsessie valt zijn talent op en wordt gevraagd of hij beroepsmuzikant wil worden. Zijn liefde voor de jazz en zijn gitaar is dan al zo groot dat hij daar niet lang over na hoeft te denken. Zijn kennis als elektricien komt hem overigens nog aardig van pas, want zijn akoestische Spaanse gitaar bouwt hij eigenhandig met onder andere radio-onderdelen om tot een elektrisch exemplaar. Na zijn besluit om van gitaar spelen zijn beroep te maken, belandt hij in Amsterdam. Daar wordt spelenderwijs, maar in een rap tempo zijn theoretische muzikale kennis bijgespijkerd en belandt hij in 1951 bij zijn eerste

professionele band, het combo van pianist-vibrafonist John Krispijn. Daarna volgt het Stardust Quartet van drummer Mick Vollebregt waarmee hij door Duitsland toert om voor de daar gelegerde Amerikaanse militairen te spelen. En zo breidt de muzikale carrière van autodidact Wim Overgaauw zich gestaag verder uit. Na het Duitse avontuur belandt hij bij diverse groepen van drummer Wessel van Ilcken, maar leidt hij ook eigen groepen. Zijn echte doorbraak komt in het begin van de jaren ’60 als hij lid wordt van het Pim Jacobs Trio en als begeleider van zangeres Rita Reys. Met haar en het trio toert hij over de wereld en vestigt definitief zijn naam als uitzonderlijk goede jazzgitarist. Hij belandt in het internationale jazzcircuit en speelt mee op plaatopnamen van saxofonist Lee Konitz, maar begeleidt ook grootheden als Cannonbal Adderley, Sam Jones en Jimmy Raney. Het levert hem van 1966 tot 1970 zelfs steevast de eerste plaats op als beste gitarist in de poll van het blad Jazzwereld.

In 1972 brengt hij de plaat Don’t Disturb uit. Het is een lp met uitsluitend easy listening werk en dat verkoopt goed. Het levert hem een Edison op. Later brengt hij nog een paar vergelijkbare platen uit. Mooie muziek die lekker in het gehoor ligt, maar die absoluut, en daar waren alle kenners het op dat moment wel over eens, geen recht doet aan het enorme talent van de jazzgitarist. Hij heeft zich inmiddels ontwikkeld tot een muzikale alleskunner en is veel in studio’s te vinden als begeleider van muzikanten in diverse genres en stijlen. Hij richt Stangers op, een rockjazzgroep waarmee hij onder andere optreedt in de Amsterdamse poptempels Paradiso en de Melkweg. Dat avontuur is maar van korte duur. Tussendoor vormt hij ook nog een duo met de free jazzdrummer Han Bennink.

Dan wordt het 1984 en wordt in zijn geboorteplaats Hilversum het Hilversums Conservatorium opgericht met als belangrijke tak een echte jazzopleiding. Overigens wordt het in eerste instantie de afdeling Lichte Muziek genoemd, dat is de categorie waar de jazz op dat moment onder wordt gerekend. En wie kun je dan als beste aanstellen als docent jazzgitaar? De keus moet destijds niet zo moeilijk geweest zijn: Wim Overgaauw, kind van de stad en uitgegroeid tot de beste Nederlandse jazzgitarist van zijn generatie. Het lesgeven bevalt hem. Hij doet het graag en vol overgave en ontwerpt en publiceert zelfs compleet nieuwe lesmethodes, zoals The European Jazz Guitar. Het lesgeven past goed bij zijn bescheiden karakter.

Naast het docentschap doet hij nog wel studiowerk en af en toe een optreden in een kleine club, maar optreden in het openbaar wordt zeker in zijn laatste jaren steeds minder. Hij geniet meer van de successen van zijn leerlingen onder wie Jesse van Ruller, Martijn van Iterson en Maarten van der Grinten. In 1995, net na zijn 66ste verjaardag, overlijdt hij in zijn geboorteplaats aan de gevolgen van kanker. Postuum worden nog twee cd’s uitgebracht vantournees die hij maakte met de Amerikaanse Hod o’Brien en daar is de ware jazzgitarist Wim Overgaauw met stijlvaste, vingervlugge bebop te horen. Dat is het verfijnde, subtiele spel dat hem tot één van de grootste jazzgitaristen van zijn tijd maakte, maar waarvan het grote publiek helaas weinig heeft opgemerkt. Naast gitarist was Wim Overgaauw ook componist en heeft hij muziek geschreven voor films en televisie.

Don Cherry: trompettist en muzikaal vernieuwer

Soms stuit je, al struinend in diverse archieven en naslagwerken of op social media, op muzikanten waarvan de naam niet direct een lichtje bij je doet branden. Dan blijkt echter, als je wat verder in de geschiedenis duikt, dat je deze ogenschijnlijk voor jouw onbekende muzikant in allerlei bezettingen op platen wel degelijk voorbij hebt horen komen. En als je je dan verdiept in de geschiedenis van zo’n voor jou onbekende speler, blijkt het in de jazz toch wel een grote meneer te zijn geweest. Dat zijn de onbekende pareltjes die bij nadere bestudering in de schaduw van de grootheden waarmee zij hebben gewerkt toch flink blijken te schitteren. Trompettist Don Cherry is voor mij zo’n onderbelicht pareltje waar de schijnwerper maar eens op gericht moet worden.

Don Cherry komt uit een muzikale familie. Hij werd op 18 november 1936 geboren in Oklahoma City (VS). Zijn Afro-Amerikaanse vader speelde trompet en zijn moeder van Choctaw-afkomst, een Indiaanse stam, speelde piano, net als zijn grootmoeder. Bovendien was zijn vader eigenaar van de Cherry Blossom Club in Oklahoma City. Daar werden jazzconcerten georganiseerd met optredens van onder andere jazzgitarist Charlie Christian en het orkest van bandleider Fletcher Henderson. De jonge Don werd dus in zijn jongste jeugdjaren al met muziek en jazz geconfronteerd.

In 1940 verhuist het gezin naar Los Angeles, de stad met een zeer levendige jazzscéne. Er zijn veel jonge jazzmusici actief en er ontstaan veel nieuwe stijlen. Eén van de middelpunten van die jazzscene is de Plantation Club aan Central Avenue; in die club runt Don’s vader een café. Zelf heeft hij inmiddels trompet en piano leren spelen, maar zit ook nog op school. Toch trekt de muziek meer. Halverwege zijn studie verruilt hij dan ook zijn middelbare school voor een andere om daar in een swingband te kunnen spelen. Dat resulteert in de plaatsing op de Jacob Riis High School, een soort hervormingsschool waar dwarse leerplichtige tieners als straf naartoe worden gestuurd. Daar ontmoet hij als medeleerling de latere drummer Billy Higgings, waar hij op een later moment mee gaat samenspelen.

In het begin van de jaren ’50 speelt de jonge Cherry veel mee met jazzmuzikanten in Los Angeles. Overigens niet altijd als trompettist. Bij de groep van trompettist Art Farmer doet hij mee als pianist. Ook speelt hij mee tijdens een jamsessie in het huis van saxofonist Eric Dolphy met onder andere trompettist Clifford Brown en drummer Max Roach. Kortom, hij leert al op jonge leeftijd de fijne kneepjes van het vak van jazzmusici die dan al echte grootheden zijn.

Uiteindelijk stort hij zich na zijn schooltijd volledig op de muziek. Dat resulteert halverwege de jaren ’50 in een eerste toer door Amerika met saxofonist James Clay. Zijn echte doorbraak komt in 1958 als hij als trompettist optreedt met het kwintet van saxofonist Ornette Coleman en daarmee ook voor het eerst bij een plaatopname betrokken is. Het is het begin van een lange samenwerking met deze pionier van de free jazz. Hij maakt naam onder zijn vakgenoten, leidt in 1966 de opnames van het album The Avant-Garde met saxofonist John Coltrane, toert met saxofonist Sonny Rollins, saxofonist Albert Ayler en pianist George Russell. Hij treedt toe tot de New York Contemporary Five, de band van Archie Schepp en John Tchicai. Intussen ontpopt hij zich ook als opnameleider bij het platenlabel Blue Note. Kortom, Don Cherry is in de wereld van de jazz onder zijn vakbroeders een grote naam en zeer gewaardeerde collega geworden.

Hij is bovendien zeer veelzijdig en houdt zich niet alleen met jazz bezig. Zo speelt hij in 1969 trompet en andere instrumenten voor het in 1970 uitgekomen album Songs of Innocence and Experience van de dichter Allen Ginsberg, die daarop stukken zingt van de 18de-eeuwse dichter William Blake. In de jaren daarna gaat hij weer met Coleman samenwerken, maar houdt zich ook bezig met de verdere ontwikkeling van wereldmuziek. Zo verwerkt hij invloeden uit het Midden-Oosten en traditionele Afrikaanse en Indiase muziek in zijn spel. Hij studeert zelfs een periode Indiase muziek bij Vassant Rai.

Maar hij blijft ook de jazz trouw. Tussen 1978 en 1982 neemt hij voor ECM drie albums op met de groep Codona. De muziek die zij maken wordt World Jazz genoemd. Hij componeert muziek voor de film The Holy Mountain en maakt in het begin van de jaren ’80 platen als leider van zijn eigen kwartet. In 1987 komt hij weer terug bij het kwartet van zijn oude maat Ornette Coleman; die samenwerking resulteert in het album In All Languages. Verder is hij als trompettist betrokken bij plaatopnamen van onder andere Lou Reed, Ian Dury en Sun Ra.

Cherry is in 1994 ook betrokken bij de compilatie-cd van de Red Hot Organization. Doel van dat album is de aandacht vestigen op de aids-epidemie in de Afrikaans-Amerikaanse samenleving. Dat lukt, de plaat wordt door het tijdschrift Time uitgeroepen tot ‘Album van het jaar’. Don Cherry is op 19 oktober 1995 in Malaga (Spanje) op 58-jarige leeftijd overleden aan leverkanker. In 2011 is hij opgenomen in de Oklahoma Jazz Hall of Fame. Een terecht eerbetoon aan een gepassioneerde musicus die misschien niet wereldberoemd is geworden, maar zeer zeker wel een belangrijke muzikale vernieuwer in de wereld van de jazz.

https://www.youtube.com/watch?v=9LzwaoW8sTw