Hammondorgel: via de kerk naar de jazz

Na de kleine, handzame mondharmonica die in de vorige aflevering centraal stond, gaat het dit keer over een groter, onhandiger en lomper instrument: het hammondorgel. Een instrument dat in vergelijking met vele andere instrumenten nog niet eens zo heel oud is, maar dat met zijn specifieke snelle, ijle, vliegende geluid in vele muziekstijlen, en dus ook in de jazz, vooral als solo-instrument een vaste plaats heeft verworven.

Het variabele geluid van het hammondorgel is in nagenoeg alle muziekstijlen te gebruiken. In de blues kun je het instrument laten ‘huilen’, in de soul zorgt het voor het meeslepende, ritmische geluid, in de rock en de pop kun je er geweldig op ‘scheuren’ en in jazz en funk leent het instrument zich voor snelle, opzwepende en soms onnavolgbare solo’s waarbij vaak de strijd wordt aangegaan met andere instrumenten. Maar zo is het allemaal niet begonnen. Het hammondorgel is een elektrisch orgel, ontworpen en gebouwd door de Amerikaanse ingenieur Laurens Hammond. Het instrument was een compleet nieuwe uitvinding waar hij op 24 april 1934 octrooi op kreeg en dus zijn naam aan kon verbinden.

Hij had het instrument bedacht als goedkoop alternatief voor de grote en dure pijporgels in de kerken. In eerste instantie waren het dan ook vooral kerken die het instrument kochten. Maar via de gospel en de blues bleek al snel dat het hammondorgel meer in zijn mars had dan alleen maar het begeleiden van psalmen. In tegenstelling tot het geluid van het pijporgel kon je met dit instrument bijvoorbeeld behoorlijk swingen. Zo kwam het dat men vrij snel na de introductie het hammondorgel ook buiten de kerk kon horen. Het deed zijn intrede in de jazz, de rhythm-and-blues en de soul.

De werking van het hammondorgel is een vrij technisch verhaal, maar het is gebaseerd op golfvormen die worden gemaakt door elektrisch-mechanische tandwielen. Het hart van het orgel is een elektromotor die op een constante snelheid draait. Aan die motor zit een as met tandwielen (toonwielen) met allemaal verschillende hoeveelheden tanden. Bij die tandwielen zitten opneemspoeltjes die zorgen voor de toonopwekking. Hoe meer vertandingen per tijdseenheid het spoeltje passeren des te hoger is de frequentie ofwel de toon. Zo heb je dus twee vertandingen voor de laagste toon tot 192 voor de hoogste. Het vandaag de dag vooral gebruikte hammondorgel B3 heeft bijvoorbeeld maximaal 91 toontandwielen.

Bovendien heeft een hammondorgel schuiven om golfvormen in variërende mate te mengen om de klankleur in te stellen. Verder is het de elektromechanische vibrato die zorgt voor een scherpe aanzet van de toon; een belangrijke eigenschap die zorgt voor het zo herkenbare hammondorgelgeluid. Dat geluid wordt veelal voorgebracht door de door Donald Leslie bedachte Lesliebox. In deze grote geluidskast draait een trommel met een gleuf erin die geluid verspreidt via de in de trommel geplaatste luidspreker. Dit veroorzaakt het ruimtelijke, vliegende effect van het geluid. Dat komt door het zogenaamde dopplereffect (het snelheidsverschil tussen de zender en de ontvanger van het geluid).

Het hammondorgel is vrij snel na zijn kerkperiode ook in de jazz terecht gekomen. Maar een echt prominente rol in de jazz is het instrument pas gaan spelen in 1955. Dat kwam door Jimmy Smith (foto). In dat jaar introduceerde orgelbouwer Hammond zijn B3-variant. Met dit instrument ontwikkelde hij met zijn orgeltrio een heel nieuw geluid. Het was op blues georiënteerde, swingende, funky muziek. Het was voor die tijd een nieuwe, zelfs revolutionaire sound die aansloeg bij het publiek. Het Hammondorgel, en dan vooral model B3, had zijn plek in de jazz en blues definitief verworven.

James Oscar Smith werd in 1928 in de buurt van Philadelphia geboren. Zijn vader zong en danste in clubs en nam zijn zoon vanaf zijn zesde mee het podium op. Intussen leerde hij zichzelf stride piano, een jazzpianostijl die is ontwikkeld door ragtime-spelers, spelen. Hij kreeg daarbij af en toe aanwijzingen van Bud Powell die in de buurt woonde. Als vijftienjarige kwam hij bij de marine terecht, maar in 1948 zwaaide hij af en ging terug naar school om bas te studeren. Intussen speelde hij in diverse bandjes.

Begin jaren vijftig kwam hij terecht bij de rhythm-and-bluesband Don Gardners Sonotones. Daar hoorde hij op een gegeven moment Wild Bill Davis het hammondorgel bespelen. Het instrument en het geluid ervan pakte hem en in 1953 had hij zijn eerste B3. Terwijl hij ’s nachts piano speelde voor zijn brood, was hij overdag aan het oefenen op het orgel. Zo ontwikkelde hij binnen drie maanden een heel eigen en unieke manier van spelen. Zijn techniek is in de basis terug te voeren naar de gospelmuziek. De handpalm gaat daarbij in snelle bewegingen over toetsenbord, terwijl zijn voeten een grillig patroon op de pedalen maken om de hele baslijn te spelen. Zo was het hammondorgel nog niet eerder bespeeld, maar is het een techniek geworden die iedere hammondorgelbespeler vandaag de dag beheerst.. Smith is overigens tot aan zijn dood in 2005 met zijn muziek en zijn orgel blijven toeren.

Grote hammondorgelbespelers zijn vandaag de dag onder andere Dr. Lonnie Smith, Georgie Fame, Cory Henry, Rhoda Smith, Joey DeFrancesco en in Rick Wakeman. Ook in Nederland kennen we zeer uitmuntende hammondorgelbespelers zoals Thijs van Leer, Sven Figee, Thijs Boontjes en Carlo de Wijs.