Jazz in Nederland: deel 3

Zoals in deel 2 aangegeven is de komst van het Bimhuis een belangrijke mijlpaal geweest voor de verdere ontwikkeling van de jazz in Nederland. Het was niet alleen maar een Amsterdams podium, maar een broedplaats voor allerlei nieuwe muzikale initiatieven met een nationale en internationale uitstraling. Initiatieven die zich als een olievlek over Nederland verspreidden. Er ontstonden op weg naar de jaren ‘90 aan de jazz gerelateerde nieuwe muzikale structuren.

Die ontwikkeling en de landelijke uitstraling van het Bimhuis kreeg in 1987 een extra boost toen de Stichting Jazz en Geïmproviseerde Muziek in Nederland (SJIN) samen met de NOS-radio de October Meeting organiseerde. Piet Hein van de Poel van de NOS bracht samen met initiatiefnemer Huub van Riel vijftig vooraanstaande improvisatoren uit de VS en Europa bijeen. Dat kon natuurlijk niet allemaal alleen op het centrale podium, het Bimhuis, gehouden worden, dus werden er veertien podia in het hele land bij de meeting betrokken. Zo ontstonden er vertakkingen naar onder andere Groningen, Utrecht, Tilburg, Rotterdam, Nijmegen en Breda.

Het was een goed doordacht concept van Van Riel. Zo had hij een aantal musici, en dan niet alleen internationale grootheden als pianist Cecile Taylor (foto), gitarist Derek Bailey en altist John Zorn, maar ook nationale musici zoals cellist Ernst Reijseger en de pianisten Guus Janssen en Mischa Mengelberg in staat gesteld om zelf de deelnemers voor projecten voor de Meeting te selecteren. Een gouden greep die zeer verrassende muzikale ontmoetingen opleverde. Zo bedacht Ernst Reiseger het project Cruise Botton waarbij hij samenwerkte met funkbassist Gerald Veasley en slagwerker Eddy Veldman. Zij vormden de ritmesectie voor een wisselende pool van blazers. In het concertgebouw dook Cecil Taylor op met een band die op zich verrassend was, maar wat door dissonanten in de geluidsbalans niet echt het concert werd wat men verwacht had.

Toch smaakte het initiatief naar meer. Dat leidde in de zomer van 1990 tot de eerste Summersessions in het Bimhuis, waarbij pianist Cecil Taylor zijn ietwat mislukte optreden uit 1987 meer dan goed maakte. Het concert dat hij daar gaf met gitarist Frank Douglas en drummer Sunny Murray behoort inmiddels tot de legendarische klassiekers van jazzconcerten in Nederland. Ook kwam er in 1991 weer een October Meeting.

Intussen had die eerste meeting voor Nederlandse musici al aardig wat opgeleverd. Zo had het slagwerker Han Bennink, tenorsaxofonist Peter van Bergen en trombonist Wolter Wierbos een uitnodiging opgeleverd voor het

tweede Europese orkest van Cecil Taylor. Dit orkest bracht in 1988 twee maanden door in Berlijn, op dat moment het mekka van de Europese jazz met allerlei clubs en jazzpodia. Na een week repeteren gaf het orkest vervolgens twee daverende concerten die door het Duitse label Free Music Productions in een monumentale doos met alle Taylor-opnames uit de Berlijnse periode zijn uitgebracht. Heel bijzonder in die doos is de opname van het duo-concert dat Taylor samen met Bennink gaf.

Intussen had Willem van Manen zich ontwikkeld tot de beste trombonist van Nederland. Maar hij hield het niet alleen bij zijn trombone. Om zijn eigen ideeën en visie over jazzmuziek vorm te geven ging hij ook arrangeren en componeren. Dat hij een grote voorliefde had voor de bigband-traditie blijkt uit het door hem gecomponeerde stuk Swing along with Babe (Babe was zijn bijnaam). Met saxofonist en orkestleider Herman de Wit leidde Van Manen van 1973 tot 1979 de Boventoon. Dit was een leerokest dat als springplank moest dienen voor talentvolle amateurmusici die van hun hobby hun beroep wilde maken.

De steeds wisselende bezetting van Boventoon bracht van Manen ertoe om in 1979 de Springplank op te richten, bedoeld voor musici die na de Boventoon toe waren aan een volgende stap. Daarnaast bleef de trombonist al die jaren spelen bij het Willem Breuker Collectief. Daar stapte hij in 1983 uit om zich volledig op de Springplank te richten. In dat jaar vond er, na het tweede Springplankconcert, een verschrikkelijk auto-ongeluk plaats waarbij bassist Harry Miller, trombonist Joep Maessen en trompettist Jeff Reynolds om het leven kwamen. Trompettist Louis Lanzing en saxofonist Maarten van Norden raakten ernstig gewond en hebben maanden moeten revalideren. De Springplank is daarna nooit meer goed van de grond gekomen. In 1985 richtte Van Manen een nieuwe band op, de Contraband, waarmee hij vervolgens jaarlijks op tournee gaat. Daarnaast blijft hij als arrangeur en componist betrokken bij allerlei projecten. Zo schijft hij in opdracht van de NOS een compositie gewijd aan jazzman en radiomaker Michiel de Ruyter wat in 1991 op cd is verschenen. In 1998 is hij gestopt als trombonist bij zijn eigen orkest.

Een andere pionier in die hier niet mag ontbreken is bassist Maarten van Altena. Hij gaf in de tweede helft van de jaren ’70 veel soloconcerten en kwam daarnaast in Engelse en Duitse improvisatiegroepen tot de ontdekking dat vrije muziek (Free jazz) toch uiteindelijk ook wel een soort van gebondenheid met zich meebracht. Hij ontdekte dat juist die muziek niet bestand was tegen alledaagse noten en bekende ritmes. Met die ervaring op zak richtte hij in 1979 zijn eerste slagwerkloze kwartet op. De eerste bezetting bestond uit Maud Sauer (hobo), Maurice Horsthuis (altviool) en Paul Termos (altsaxofoon). Horsthuis is later vervangen door trombonist Wolter Wierbos. In deze bijna

kamermuziekachtige bezetting wisselde het kwartet gecomponeerde stukken af met vrije improvisaties. In 1980 breidt het kwartet uit tot een groter ensemble met twee koperblazers, drie rietblazers, viool, piano en contrabas. Ook gaat hij zich na compositielessen bij Rob Heppener nog meer toeleggen op het componeren. Naast het octet blijft ook het kwartet bestaan. Het octet wordt jaren later weer uitgebreid met slagwerk, zang, gitaar en blokfluit. Van Altena zelf stopt in 1997 als bassist bij het octet, maar blijft er wel tot 2005 als artistiek leider aan verbonden. Daarnaast is hij tot op de dag van vandaag als componist nog bij de meest uiteenlopende projecten betrokken. Hij is als pionier begonnen om op geheel eigen wijze improvisaties te structureren en te combineren met gecomponeerde elementen en heeft daarmee een hele nieuwe dimensie in de jazzmuziek gebracht, waar veel musici en groepen later weer op hebben door kunnen borduren. De jazz in Nederland was in die jaren niet meer aangewezen op de ontwikkelingen in Amerika, maar had zo zijn eigen pioniers die de jazz in Nederland een eigen koers lieten varen.

Jazz in Nederland: deel 2

Het is in deze serie al eerder aan de orde gekomen: de ontwikkeling van de jazz in Nederland. Die aflevering ging vooral over de periode tussen de jaren’40 en ‘60. In die jaren volgde Nederland wat jazz betreft de Verenigde Staten op de voet. Pas in de jaren ’60 en ’70 is er in Nederland een ontwikkeling ontstaan die minder werd beïnvloed door Amerikaanse gebeurtenissen. De Nederlandse jazz kreeg meer een eigen gezicht en geluid.

Het klinkt misschien tegenstrijdig, maar de Nederlandse jazz heeft zich kunnen ontwikkelen dankzij een afnemende belangstelling rond 1960. De popmuziek was in opkomst en de jeugd voelde niets voor jazz van toen. De terugval in populariteit was zelfs zo groot, dat Nederlandse jazzmusici noodgedwongen moesten uitwijken naar het buitenland als zij jazz wilden blijven spelen. Dat leidde onder jonge- en moderne musici tot wrevel. Zij kregen in de Nederlandse muziekwereld geen enkele kans om wel met de jazz aan de slag te gaan, het verder te ontwikkelen en het aan te laten sluiten bij de moderne tijdgeest van toen.

Jazz in Nederland had afgedaan. De overheid subsidieerde allerlei vormen van kunst en muziek, maar had voor jazz en geïmproviseerde muziek nauwelijks een cent over. Het gevolg daarvan was dat die muziek ook werd geweerd uit het programma-aanbod op de radio en evenmin terecht kon in de concertzalen. Toch gingen enkele Nederlandse jazzmusici niet bij de pakken neer zitten. Daar moet wel bij vermeld worden dat er halverwege de jaren’60 een scheiding der geesten ontstond in de Nederlandse jazzwereld. Er ontstond een kamp van aanhangers van bebop, hard bop en de gevestigde bigband-jazz en een groep die zich meer tot de free jazz aangetrokken voelde. Vooral die laatste groep bestond uit jonge musici die wilden vernieuwen. Tot die groep behoorden pianist Mischa Mengelberg (1935-2017), rietblazer Willem Breuker (1944-2010) en de nog steeds actieve drummer Han Bennink. Zij richtten in 1967 de ICP (Instant Composers Pool) op.

De ICP was een vereniging die de belangen van improviserende muzikanten verdedigde. Dat deden ze onder andere door het opzetten van infrastructuren voor groepen, ensembles en orkesten, het produceren en verspreiden van platen en het promoten van jazz als kunstvorm. De betrokken muzikanten bleven zelf ook muziek maken met het ICP-orkest dat ook nu nog altijd actief is. De jazz die zij in die periode speelden werd uitgebracht op het eigen label ICP Records en werd door recensent Kevin Whitehead in het Amerikaanse jazzmagazine

Downbeat omschreven als ‘Jazz met een eigen Nederlands accent’. Naast het ICP was in 1965 ook de Stichting Jazz Nederland opgericht. Jazz was in Nederland nog altijd geen officieel erkende kunstvorm en een stichting voor de belangenbehartiging en bevordering van jazz moest daar verandering in brengen. Deze stichting is echter nooit goed van de grond gekomen en werd eigenlijk pas actief toen een aantal jonge musici het bestuur gingen vormen. Zij zochten samenwerking met de inmiddels ook opgerichte Bond voor Improviserende Musici (BIM). Samen klommen zij op de barricades om twee doelen te verwezenlijken: structurele overheidssubsidie voor een aantal jazzensembles en jazzpodia en een centrale concertruimte.

En dat is ze gelukt. Tot op de dag van vandaag worden in Nederland nog altijd een aantal jazzpodia structureel gesubsidieerd. Het zijn er in de tijd veel meer geweest, er is nu is nog slechts een handvol over, waaronder Hothouse Redbad in Leeuwarden. Een mijlpaal voor de strijdende jazzmusici was in 1974 de opening van een eigen podium: het Bimhuis in Amsterdam. Het eerste Bimhuis werd geopend in een voormalige meubelhal aan de Oude Schans. Het werd een belangrijk epicentrum voor nieuwe, experimentele Europese jazz. Voormalig autoverkoper en saxofonist Hans Dulfer was één van de medeoprichters en programmeur van het Bimhuis. In de in 1984 tot amfitheater verbouwde meubelhal heeft zich menig legendarisch jazzconcert afgespeeld. In 2005 verhuisde het Bimhuis naar het prachtige muziekgebouw aan de Piet Heinkade aan het IJ (foto). Het is nog steeds het belangrijkste jazzpodium van Nederland, waarbij ook het Nederlands Jazz Archief is ondergebracht.

De in die periode nog jonge musici die de jazz zijn blijven omarmen zijn onder andere fluitist Chris Hinze, drummers Martin van Duynhoven en John Engels en bassist Arjen Gorter. Ook de actuele geïmproviseerde muziek groeide, vooral in Amsterdam, door musici zoals Theo Loevendie, Willem Breuker, Han Bennink, Mischa Mengelberg, Willem van Manen, Hans Dulfer, Ernst Reijseger en Maarten van Regteren Altena. Zij hebben er met nog een aantal jonge collega’s voor gezorgd dat tijdens die dip in de jaren ’60 de jazz toch niet uit Nederland is verdwenen. Zij hebben met hernieuwde energie de draad weer opgepakt en ervoor gezorgd dat er Nederlandse jazz stevig op de kaart is gezet. Het zijn allen musici die allemaal een grote internationale carrière hebben gehad en nog hebben.

Het is die ontwikkeling die ervoor gezorgd heeft dat jazz een officiële opleiding aan de Nederlandse conservatoria is geworden. De eerste opleidingen ontstonden in 1979-1980. Gangmaker in dit proces was pianist Frans Elsen, die als pedagoog en pleitbezorger de jazzopleidingen vorm heeft gegeven aan de conservatoria in Den Haag, Rotterdam, Zwolle en Hilversum. Nu heeft ieder zichzelf respecterend conservatorium een eigen jazzafdeling en staan de opleidingen in Nederland internationaal hoog aangeschreven. Dat kan ook niet anders met gelauwerde muzikanten als Cees Slinger, Rob Madna, Rob Kreefeld, Ack van Rooyen, Mischa Mengelberg, Wim Overgaauw, Koos Serierse, Erik Ineke, Allard Buwalda, Tineke Postma en Joris Teepe, om er maar eens een paar te noemen, als voormalige en huidige docenten.