Jazz in Nederland: deel 2

Het is in deze serie al eerder aan de orde gekomen: de ontwikkeling van de jazz in Nederland. Die aflevering ging vooral over de periode tussen de jaren’40 en ‘60. In die jaren volgde Nederland wat jazz betreft de Verenigde Staten op de voet. Pas in de jaren ’60 en ’70 is er in Nederland een ontwikkeling ontstaan die minder werd beïnvloed door Amerikaanse gebeurtenissen. De Nederlandse jazz kreeg meer een eigen gezicht en geluid.

Het klinkt misschien tegenstrijdig, maar de Nederlandse jazz heeft zich kunnen ontwikkelen dankzij een afnemende belangstelling rond 1960. De popmuziek was in opkomst en de jeugd voelde niets voor jazz van toen. De terugval in populariteit was zelfs zo groot, dat Nederlandse jazzmusici noodgedwongen moesten uitwijken naar het buitenland als zij jazz wilden blijven spelen. Dat leidde onder jonge- en moderne musici tot wrevel. Zij kregen in de Nederlandse muziekwereld geen enkele kans om wel met de jazz aan de slag te gaan, het verder te ontwikkelen en het aan te laten sluiten bij de moderne tijdgeest van toen.

Jazz in Nederland had afgedaan. De overheid subsidieerde allerlei vormen van kunst en muziek, maar had voor jazz en geïmproviseerde muziek nauwelijks een cent over. Het gevolg daarvan was dat die muziek ook werd geweerd uit het programma-aanbod op de radio en evenmin terecht kon in de concertzalen. Toch gingen enkele Nederlandse jazzmusici niet bij de pakken neer zitten. Daar moet wel bij vermeld worden dat er halverwege de jaren’60 een scheiding der geesten ontstond in de Nederlandse jazzwereld. Er ontstond een kamp van aanhangers van bebop, hard bop en de gevestigde bigband-jazz en een groep die zich meer tot de free jazz aangetrokken voelde. Vooral die laatste groep bestond uit jonge musici die wilden vernieuwen. Tot die groep behoorden pianist Mischa Mengelberg (1935-2017), rietblazer Willem Breuker (1944-2010) en de nog steeds actieve drummer Han Bennink. Zij richtten in 1967 de ICP (Instant Composers Pool) op.

De ICP was een vereniging die de belangen van improviserende muzikanten verdedigde. Dat deden ze onder andere door het opzetten van infrastructuren voor groepen, ensembles en orkesten, het produceren en verspreiden van platen en het promoten van jazz als kunstvorm. De betrokken muzikanten bleven zelf ook muziek maken met het ICP-orkest dat ook nu nog altijd actief is. De jazz die zij in die periode speelden werd uitgebracht op het eigen label ICP Records en werd door recensent Kevin Whitehead in het Amerikaanse jazzmagazine

Downbeat omschreven als ‘Jazz met een eigen Nederlands accent’. Naast het ICP was in 1965 ook de Stichting Jazz Nederland opgericht. Jazz was in Nederland nog altijd geen officieel erkende kunstvorm en een stichting voor de belangenbehartiging en bevordering van jazz moest daar verandering in brengen. Deze stichting is echter nooit goed van de grond gekomen en werd eigenlijk pas actief toen een aantal jonge musici het bestuur gingen vormen. Zij zochten samenwerking met de inmiddels ook opgerichte Bond voor Improviserende Musici (BIM). Samen klommen zij op de barricades om twee doelen te verwezenlijken: structurele overheidssubsidie voor een aantal jazzensembles en jazzpodia en een centrale concertruimte.

En dat is ze gelukt. Tot op de dag van vandaag worden in Nederland nog altijd een aantal jazzpodia structureel gesubsidieerd. Het zijn er in de tijd veel meer geweest, er is nu is nog slechts een handvol over, waaronder Hothouse Redbad in Leeuwarden. Een mijlpaal voor de strijdende jazzmusici was in 1974 de opening van een eigen podium: het Bimhuis in Amsterdam. Het eerste Bimhuis werd geopend in een voormalige meubelhal aan de Oude Schans. Het werd een belangrijk epicentrum voor nieuwe, experimentele Europese jazz. Voormalig autoverkoper en saxofonist Hans Dulfer was één van de medeoprichters en programmeur van het Bimhuis. In de in 1984 tot amfitheater verbouwde meubelhal heeft zich menig legendarisch jazzconcert afgespeeld. In 2005 verhuisde het Bimhuis naar het prachtige muziekgebouw aan de Piet Heinkade aan het IJ (foto). Het is nog steeds het belangrijkste jazzpodium van Nederland, waarbij ook het Nederlands Jazz Archief is ondergebracht.

De in die periode nog jonge musici die de jazz zijn blijven omarmen zijn onder andere fluitist Chris Hinze, drummers Martin van Duynhoven en John Engels en bassist Arjen Gorter. Ook de actuele geïmproviseerde muziek groeide, vooral in Amsterdam, door musici zoals Theo Loevendie, Willem Breuker, Han Bennink, Mischa Mengelberg, Willem van Manen, Hans Dulfer, Ernst Reijseger en Maarten van Regteren Altena. Zij hebben er met nog een aantal jonge collega’s voor gezorgd dat tijdens die dip in de jaren ’60 de jazz toch niet uit Nederland is verdwenen. Zij hebben met hernieuwde energie de draad weer opgepakt en ervoor gezorgd dat er Nederlandse jazz stevig op de kaart is gezet. Het zijn allen musici die allemaal een grote internationale carrière hebben gehad en nog hebben.

Het is die ontwikkeling die ervoor gezorgd heeft dat jazz een officiële opleiding aan de Nederlandse conservatoria is geworden. De eerste opleidingen ontstonden in 1979-1980. Gangmaker in dit proces was pianist Frans Elsen, die als pedagoog en pleitbezorger de jazzopleidingen vorm heeft gegeven aan de conservatoria in Den Haag, Rotterdam, Zwolle en Hilversum. Nu heeft ieder zichzelf respecterend conservatorium een eigen jazzafdeling en staan de opleidingen in Nederland internationaal hoog aangeschreven. Dat kan ook niet anders met gelauwerde muzikanten als Cees Slinger, Rob Madna, Rob Kreefeld, Ack van Rooyen, Mischa Mengelberg, Wim Overgaauw, Koos Serierse, Erik Ineke, Allard Buwalda, Tineke Postma en Joris Teepe, om er maar eens een paar te noemen, als voormalige en huidige docenten.